1 |
 |
“...eigenaardig
aantrekkelijke, dat men zonder de geringste gewetens-wroeging
die luiheid bot kan vieren. Want het is onmogelijk iets degelijks,
of iets, wat dan ook, uit te voeren.
Komt men na een paar dagen stoomens in de buurt der
A z o r e n, dan is men dankbaar de hut, die reeds te warm wordt,
voor het koelere dek te verwisselen en daar in een luierstoel
uitgestrekt met een boek in de hand en onder den schijn van
lezen de licht-effecten op zee gade te slaan en zachtkens in te
sluimeren, totdat de bel voor d’een of anderen maaltijd aan de
dure plicht komt herinneren om voor den inwendigen mensch
te zorgen en dien in staat te stellen verder voort te slapen....”
|
|
2 |
 |
“...eenige uren te zullen doorbrengen
en wij zijn er volle een en twintig dagen gebleven!
Het scheen dat onze consul op ’t laatste oogenblik nog ge-
hoord had en in een post-scriptum aan zijn schrijven had toege-
gevoegd dat er in Berbice (sic) een chinees was overleden
en dat niet was geconstateerd aan welke ziekte de man was
gestorven. Het kon dus wel de gele koorts geweest zijn.
Moge ons leed den armen man niet worden toegerekend! Dien
chinees namelijk, den consul gun ik een afrekening met dub-
bel krijt!
Het was gelukkig voor de passagiers dat, toen die omstan-
digheid bekend werd, die consul buiten bereik was. Ik vrees
anders dat meer dan een onzer een schoone kans geloopen
had om gedurende verscheiden jaren tot koffie met suiker ver-
oordeeld te worden op fort Amsterdam.
Wij bevonden ons in de kentering tusschen regen- en drogen
tijd en werden, zoo lang er geen tent was, eigentlijk behandeld
als bleekgoed: Eerst besproeid en dan weer in de zon gedroogd!
Maar het waren tropische besproeiingen...”
|
|