1 |
 |
“...rivieren heeft bevaren en
overal in bewondering heeft aanschouwd wat de natuur voor
Nederlandsch Guiana deed; — heeft gezien hoe zich nergens ter
wereld rijker bodem bevindt, reeds op vele plaatsen bij voorbaat
voorzien van producten, die slechts behoeven te worden geïnd,
terwijl zoo vele anderen maar wachten op den nijveren ontginner
om nog rijkere en meer kostbare voortbrengselen te leveren,
— wanneer men dan ziet hoe telkens vruchtbare akkers, die vroeger
kostelijke producten afwierpen ten bate van kolonist en Neder-
lander, worden verlaten en herschapen in wildernissen, terwijl
rondom alles een toestand van verval teekent, — dan kan
het niet anders of een gevoel van weemoed moet zich meester
maken van hem, die zich herinnert hoe schoon en bloeiend die
kolonie eertijds was, hoe de reede van Paramaribo bezet lag
met schepen die met de opbrengst van woud en akker naar onze
groote koopsteden stevenden.
En voor den Nederlander paart zich aan dien weemoed
een gevoel van schaamte, wanneer...”
|
|