Your search within this document for 'mag' resulted in eight matching pages.
1

“...Geliefde Landgënooten ! Met een diep gevoel van hetgeen ik my onder- winde, ben ik in dit oogenblik voor u opgetreden aan deze plaats. De zaak, die het uitsluitend voorwerp van be- hartiging uitmaakt dier Vereeniging van vader- landsche mannen, in welker midden en uit welker naam ik de eer mag hebben tot u het woord te voeren, is eene vaderlandsche aangelegenheid, uit een maatschappelijk, uit een zedelijk, uit een gods- dienstig oogpunt van het uiterste gewicht. Voor niet minder dan veertigduizend onzer me- demenschen behelst zy de grootste lotwisseling, welke hier op aarde den sterveling kan te beurt val- len; voor een der belangrijkste van Nederlands 1*...”
2

“...drietal eeuwen heeft staande gehouden en zijn werk gedaan. Het geldt een staat van zaken, waarvan de omstorting door velen ge- vaarlijk geacht wordt, maar de instandhouding door de meesten als misdadig, en door byna allen als betreurenswaardig wordt beschouwd; een vraagstuk, waarvan de beslissing hier met hoop, ginds met vrees, en dikwijls met een gemengd gevoel van beide wordt te gemoet gezien, en dat voorzeker, zoowel door zijnen aart als door zijn gewicht, op eene algemeene belangstelling rekenen mag. De tijden zijn gelukkig voorby, waarin eene Ne- derlandsche Regeering zich met de verdediging of bescherming van het beginsel der Slaverny zoude willen belasten. Reeds voor een tweetal jaren legde een Raadsman der Kroon in de hooge Landsver- gadering eene verklaring af, waaruit genoegzaam bleek dat door Haar geenszins meer een andwoord verlangd werd op de vraag of de Slaven zouden wor- den bevrijd, maar dat Zy slechts wenschte over de beste wijze waarop die be vrijding zou kunnen plaats hebben...”
3

“...( 8 ) daardoor den moed te sterken om met kracht door te zetten wat men oordeelt dat niet mag worden ver- traagd: ziedaar de zedige, maar geenszins verwer- pelijke roeping, waaraan wy pogen moeten met getrouwheid te beandwoorden. Eene poging op dezen weg ziet gy in het houden der tegenwoordige openlijke vergadering. Mijn woord tot u zij niet zonder vrucht, wanneer ik de Slavenbevrijding ga voorstellen als eene zaak door de Menschlievendheid terecht gewenscht; door de Beschaving gevorderd; door den Geest des Chris- tendoms bevolen; en in alle deze opzichten metter- daad , naar eene uitdrukking door de Staatscommis- sie in haar belangrijk verslag gebezigd, een //der strenge eischen van onzen tijd.// 3 I. Liefde tot den Naaste moet op de bevrijding van den Slaaf aandringen. Deze stelling, voorwaar, be- hoorde by niemand eenig betoog te behoeven. Verwacht niet, M. H., dat ik, om haar te ver- dedigen , ook maar voor een oogenblik mijne toevlucht zal nemen tot de akelige schildery der gruwelen...”
4

“...wy voorstaan, niet bloot te stellen aan een hetzij billijk of onbillijk verwijt van overdrevene voorstellingen op onkunde of partydige berichten ge- grond. Niet naar hetgeen, volgens den aart van het treurige stelsel, altijd plaats hebben kan en gedurig plaats hebben moet; niet naar hetgeen somtijds, niet naar hetgeen menigmaal geschiedt, willen wy den toestand der nederlandsche slaven beoordee- len. Veel liever willen wy aannemen dat hunne sla- verny, de dragelijkste, de begeerlijkste heeten mag van al wat ooit op aarde slaverny genoemd en geweest is. Komt, laat ons gelooven, hetgeen ons door de slavenhouders zelve verzekerd wordt, dat niet slechts op de eilanden, maar ook op het vaste land, niet alleen in de stad, maar ook op het veld, niet slechts in enkele maar op alle plan- taadjen, met opzicht tot de zwarte bevolking, door enkel rechtvaardigheid, menschelijkheid, christe- lijke liefde, zoowel het onderbevel als het opperbe- vel gevoerd wordt. Wat ons betreft: hèt is ons eene wezenlijke...”
5

“...wenschelijkste zaak te doen beschouwen, daar ge- doogt de fierheid van ons menschelijk gevoel geen andere herinnering dan deze: Zoo lang de Vrij- heid het hoogste en dierbaarste goed des menschen zijn zal, zal de Slaverny zijn diepste vernedering en zijne vreesselijkste ellende wezen. Gy vergt my niet, mijne Hoorders! Nederlan- ders, gy vergt my niet de waarheid van deze stel- ling te betoogen! Uit te weiden over de waardy der vrijheid in een land, dat met recht als de kweekplaats der vrijheid mag worden beschouwd, en voor eene bevolking, op eigenen bodem, van elke gezonde toepassing van het vrijheidsbeginsel zoo naijverig! Wat is het dan dat de oogen van som- migen verduistert, dat de harten van Nederlanders vergeten doet te kloppen, waar het de vraag is van de bevrijding van veertigduizend medemen- schen, levende onder de nederlandsche wet ? Is het de verre afstand aan de overzijde van den at- lantischen oceaan? Is het de kracht van tijd en gewoonte, die het gemoed met het schrikkelijk...”
6

“...( 11 ) voel onder haren invloed bedwelmd en in slaap gewiegd werd?... Laat ons van deze de voor- naamste aanhooren. Men heeft gezegd: Uwe gantsche tegenstelling van Vrijheid en Slaverny verliest hare kracht aan de overzijde der zee, by de aanschouwing der werkelijkheid. De slaverny, die gy als zoodanig verfoeit,-mag naauwelijks eene sla- verny heeten. Het is, ja, eene dienstbaarheid; maar eene zoodanige die alle de voordeelen van den vrijen dienstbaren stand met weinige zijner nadee- len in zich vereenigt; vrucht van eene wederzijd- sche overeenkomst, onder de bescherming der wet, waarby een zeker bedrag van arbeid tegen al wat de nooddruft des levens eischt wordt ingewis- seld, en die den zoogenaamden slaaf, moet hy al een gedeelte van eiken dag een eenigzins z waren arbeid verrichten, ook geheel ontslaat van alle ver- dere zorg en bezorgdheid voor het heden en morgen — dien moeielijken arbeid der ziele. Ver- geet niet dat den meester aan de gezondheid, de krachten, de opgewektheid van...”
7

“...jaar! Doch dikwijls staat voor hem de werk- plaats stil; en met een somber gelaat keert hy naar zijne bekrompene woning terug; waar de aanblik van een talrijk gezin, van die vrouw die hem met doffe blikken aanstaart, van die kinderen op wier gelaat altijd ontbering, dikwijls gebrek staat te lezen, hem bykans tot vertwijfeling drijft. Zie daarentegen dezen zwarten kroeskop, welgemoed en gezond by zijnen regelmatigen arbeid in de opene lucht, en die, wanneer zijne dagtaak is afgeloopen zich geheel mag overgeven aan onbezorgde vrolijk- heid, of aan zorgelooze rust. Aangaande zijne voe- ding niet alleen, ook aangaande zijne kleeding en huisvesting, kan hy alle de dagen zijns levens on- bekommerd zijn. Zelfs aan zijne uitspanning en versnapering wordt met voorkomende goedhartig- heid gedacht. Overvalt hem eene krankte, het belang zijns meesters vordert de uiterste zorg voor...”
8

“...behoort het punt der schadevergoeding in het oog te worden gehouden.» 3. (BI. 8.) »Nu eens onroerend goed, zoo als op de Sunnaamsche plantages — dan weder roerend goed, zoo als in de stad Paramaribo en op de eilan- den, overal mist de slaaf, als verhandelbare zaak, de meeste eigen- schappen der persoonlijkheid, en wordt hy integendeel, op menigerlei wijze, met de redelooze dieren op gelijke lijn gesteld. Het opheffen Van deze zoo onnatuurlijke betrekking van den eenen mensch tot den ande- ren , mag worden beschouwd als een dier strenge eischen van onzen tijd, waaraan voldoening behoort te worden gegeven.» Eerste Rapport der Staatscommissie, bl. 4. ;' v i...”