1 |
|
“...de haar
opgedragen taak nog allezins met de ove^j^ging
der genoemde vraag moest aanvangen , zy heeft niet
geaarzeld een andwoord uit te spreken in bevesti-
genden zin. Nadat op den tweeden September des
jaars 1854 het lot der Slaven in de Oostindische
Bezittingen door een Koninklijk Bevrijdingsbesluit
gunstig was beslist, bookctanfde zy den zestienden
Augustus van het volgende jaar als //haar eenpa-
rig gevoelen dat het nemen van maatregelen tot op-
heffing der slaverny ook in de Westindische kolo-
niƫn niet langer behoorde te worden vertraagd// K
Wat blijft, M. H., by zulke gezindheden der
Regeering, by zulke overtuigingen in hen die; ge>-
roepen zijn haar voor te lichten, wat by het meerma-
len gebleken gevoelen van Volksvertegenwoordiging
en Natie, aan eene Nederlandsche Maatschappy ter
Bevordering van de Afschaffing der Slaverny nog
over dan met vreugde den dag harer eigene ophef-
fing te gemoet te zien. Gewis zy zal dien zegenen.
Indien ooit eenig menschelijk genootschap oprecht
geweest...”
|
|