1 |
 |
“...( 12 )
allen die er zich aan overgeven, maar die in de
schrikkelijkste mate hem ten vloek wezen zou.
Waarlijk, zoo vervolgt men, het lot van vele blan-
ken en vrijen is oneindig verschrikkelijker. Zie
dezen arbeider in een uwer lichaam en geest uit-
puttende fabrieken. Van den ochtend tot den
avond zweet en zwoegt hy, by karig loon en slechte
voeding, te midden van eenen wellicht schadelijken
dampkring. En was hy zoo gelukkig nog maar dit te
mogen doen, gedurende alle de weken van het gant-
sche jaar! Doch dikwijls staat voor hem de werk-
plaats stil; en met een somber gelaat keert hy
naar zijne bekrompene woning terug; waar de
aanblik van een talrijk gezin, van die vrouw die
hem met doffe blikken aanstaart, van die kinderen
op wier gelaat altijd ontbering, dikwijls gebrek
staat te lezen, hem bykans tot vertwijfeling drijft.
Zie daarentegen dezen zwarten kroeskop, welgemoed
en gezond by zijnen regelmatigen arbeid in de opene
lucht, en die, wanneer zijne dagtaak is afgeloopen
zich geheel...”
|
|
2 |
 |
“...gy ons zoudt
willen opdringen dat onze menschlievendheid hare
verzuchtingen sparen kan, en wel zal doen zich te
verplaatsen op voorwerpen, hare aandacht en hare
ontferming beter waardig dan deze negerslaven, zoo
zeer ten onrechte beklaagd?
Neen; wy blijven ze beklagen. Wy blijven het
woord herhalen, voor honderd jaren gesproken: // Ver-
mom u zoo veel gy wilt, toch altijd, Slaverny! toch
altijd zijt gy eene bittere teuge. En schoon duizenden
in alle eeuwen er toe gebracht zijn u te leeren drin-
ken , gy zijt er niet te zoeter om ?// Wat zegt men ?
De arbeid, de harde arbeid zelfs, is een zegen voor
den mensch onder elke hemelstreek. Neen, de arbeid
niet, maar de arbeidzaamheid; het werk met lust
en liefde, of althands met vrijwillige lijdzaamheid,
uit gevoel van plicht, tot onderhoud des levens,
tot verbetering van eigen lot of van het lot van
een dierbaar huisgezin verricht. Maar de dwangar-
beid , die geen anderen prikkel heeft dan de vrees,
en geen ander loon kent dan straffeloosheid,...”
|
|
3 |
 |
“...( T0 )
venden invloed der Slaverny zoudt toeschrijven : ei-
lieve, zie wat er wordt van dien belangwekkenden
vluchteling, dien gy meent dat de vrijheid bemint,
maar die slechts de ledigheid zoekt en de voldoe-
ning zijner laagste en slordigste driften. Doch in-
dien ook dit zelfs niet in staat is u te doen ontwa-
ken uit den droom een er mogelijke Negerbeschaving,
en dat door middel van de vrijheid, verneem dan,
verneem uit onpartijdige, onfeilbare, immers uit de
officiëele bron, dat ook in die naar uwe voor-
stelling gezegender oorden waar sedert een aan-
tal jaren de opheffing der slaverny heeft plaats ge-
had, de bevrijde Negerbevolking, na eerst betere din-
gen te hebben beloofd, meer en meer op den weg
der zedelijkheid is achteruitgegaan, naar den onwe-
derstaanbaren drang van — wat wilt gy ? dien vloek,
dat noodlot, die natuurwet, die aan het menschen-
ras met deze dikke lippen, dit wollig hair, deze
harde hersenpan, en een aangezichtshoek van niet
meer dan zeventig graden alle n...”
|
|