Your search within this document for 'wei' resulted in three matching pages.
1

“...HET EILAND CURASAO. 9- Dezelfde luchtsgefteldheid is oorzaak der wei- nige brandbaarheid van anders zeer ligt ont- vlambare ftoffen. De groorfte moeite, heeft men, om droog hout, houtskolen, enz.' voor het keukenvuur aan den brand te houden. De vlam en gloed worden telkens verdoofd. Van daar, dat brand en brandftichtin'g hier bijna onbekende woorden zijn, omdat het met allen opzet hijna onmogelijk is, een huis, ja een ftroohut, in brand te krijgen. Ge- lukkig waarlijk, want de bewoners, vooral de Negers, zijn zoo weinig behoedzaam met vuur, dat zij het achteloos op houten vloeren latsn vallen, of wel houtskolen vuren in een pot tegen de houten fteilen der galerijen leggen, zonder nadeelig gevolgiets, hetwelk elders de akeligfte uitwerkfelen zoude na zich flpen. Dat het den oproerigen Negers, en aan bligh en Murray, gelukt is, eenige buitenhui- zen te verbranden, kwam van daar, dat zij de geplunderde gebouwen met droog maisftroo vulden, en, die aangeftoken hebbende, de vlam zorgvuldig...”
2

“...12 BESCHRIJVING VAN den Oroba enz. of naar Europa beftemd zijn, moeijelijk valt, tegen den ftroom op te werken; doch de Koloniale en Amerikaanfche fcherpzei- lende goletten barken enz. kunnen dit veel be- ter dan de Europefche fchepen doen, vooral de zoogenaamde Pilotboab. Voor of een wei- nig ten Oosten der haven, ligt een koraalrif even onder water. Westwaarts vindt men de baaijen Piscadero of Visfchersbaai ; St. Mie hi el, waar een ver- laten fort is; verder Porto Maria, St. Mar- tha St. Kruis enz. Benoorden liggen de Baaijen St. Joris, St. Pieter of Pedro en Hati; deze laatfte is merkwaardig, om eene onderaardfche grot of fpelonk, bij de plantaadje van dien naam, welke eene aanzienlijke ruimte heeft, en wttarin men met moeite nederdaalt. De bovengenoemde zeezoutzure gefteldheid der lucht, het gebrek aan groote bosfehen, nevens de fmalheid en al te groote nabijheid des eilands aan de vaste kust, maken de jaargetijden zeer ongeregeld, en den vruchtbaar makenden regen zeer ongplijk, ja...”
3

“...fomtijds ook onder de jamaicaboomen, verbergt. Hare beet veroorzaakt eenen on*, leschbaren dorst; voldoet de lijder daaraan, dan is hij doorgaans fpoedig een lijk. De paarden en koeijett, ongelukkig zulk een dier- tje inzwelgende, moeten het dikwijls met den dood bekoopen. Jegen de beet der oranjefpin, die zich on- der het gras verbergt, is niets beter, dan den lijder fpoedig tabakswater in te geven, zijnde het eenigfte tegengift, om fpoedig het vergift uit te braken, wanneer men doorgaans binnen wei- nige dagen herfteld is. Aan de koeijen, paarden enz., doet men limoenfap ingeven, waardoor zij, bij fpoedige hulp, gered worden. Rupfen en kapellen zijn hier niet zeer tal- rijk noch fraai, alleen de groote Oleander rups uitgezonderd, die fomtijds 6 duim lang, 1 duim in den omtrek en zes en dertig geledin- gen heeft, beurtelings oranjewit en koren- blaauw; de rug en huid is zacht gelijk flu- weel. De kapel is verre na zoo fchoon niet, wit met gele vlekken. Eigenlijke muskiten zijn hier, uit hoofde...”