1 |
 |
“...Men
breekt dezelve dan de pooten, en voert hen
levend naar de ftad te koop; en inderdaad,
hun vleesch, (de kop, ftaart en klaauwen
worden weggeworpen) heeft eenen fijnen
fmaak, naar vet kalfs- of hoender vleesch ge-
lijkende. De Leguaan behoort, volgens dau-
benton tot de 4de klasfe No. 16.
De blaauwe of blaauwftaarcige Hagedis,
(queue bleue, 4de klasfe No. 3) de hemels
blaauwe, (Azure ade klasfe No. 3) de
Totekki, een klein diertje, dat de pannen der
daken en de muren bewoont, nevens een aan-
tal andere Hagedisfen, worden hier gevonden.
Onder deze is de klevende Hagedis, welke zich
aan het lijf hecht, moeijelijk en niet zonder
pijn 4os te rukken.
Zee- en landfchilpadden zijn op Curasao,
en vooral te Bonaire, zeer talrijk. De eer-
fte vooral leveren een lekker en gezond voed-
fel op. De caret-fchilpad is er ook, doch
niet zeer algemeen.
Het gevogelte is op dit eiland noch talrijk,
noch veelfoortig om de weinige bosfchen, en
bepaalt zich tot eene foort van wouw en fper-
wer, onder de roofvogelen;...”
|
|
2 |
 |
“...koeijett, ongelukkig zulk een dier-
tje inzwelgende, moeten het dikwijls met den
dood bekoopen.
Jegen de beet der oranjefpin, die zich on-
der het gras verbergt, is niets beter, dan den
lijder fpoedig tabakswater in te geven, zijnde het
eenigfte tegengift, om fpoedig het vergift uit
te braken, wanneer men doorgaans binnen wei-
nige dagen herfteld is. Aan de koeijen,
paarden enz., doet men limoenfap ingeven,
waardoor zij, bij fpoedige hulp, gered worden.
Rupfen en kapellen zijn hier niet zeer tal-
rijk noch fraai, alleen de groote Oleander rups
uitgezonderd, die fomtijds 6 duim lang, 1
duim in den omtrek en zes en dertig geledin-
gen heeft, beurtelings oranjewit en koren-
blaauw; de rug en huid is zacht gelijk flu-
weel. De kapel is verre na zoo fchoon niet,
wit met gele vlekken.
Eigenlijke muskiten zijn hier, uit hoofde
van het gebrek aan zoet water, weinig of
C 4 niet,...”
|
|
3 |
 |
“...$a BESCHRIJVING VAN
niet, en ook niet veel vliegen, zelfs bijna gee-
ne vlooijen; hoofdongedierte, vindt men daar-
entegen bij de negers en kleurlingen vrij tal-
rijk, Maar een zeer plagend infekt voor de
viervoetige dieren bijzonder voor paarden,
koeijen en honden, is de Kar path, zijnde eene
foort van fchapenluis, met zes pooten, en een
rond ligchaam. Deze infekten kwellen die
dieren geweldig, door hun het bloed uit te zui-
gen zoodat zij vermageren, kwijnen en niet
zeiden fterven. Zij vallen fomtijds ook de
mnfchen aan.
De zoogenaamde vuurvlieg is hieF menig-
vuldig, vooral in den regentijd. Het helder
fchijnfel van dit kleine vliegende diertje is
vermakelijk; het wijfje heeft geen fchijnfei
noch vleugelen.
Gewone en zwarte mieren, vindt men bijna
overal, vooral in oude huizen, Van de wes-
pen heeft men drie foorten. De eerfte bouwt
zich een vierkant nest in den grond. De twee-
de (guepe mag ome') hier mart bomba ge-
naamd, een kunftig bordpapier gelijkend nest
met vijf hoekige zeer...”
|
|