Your search within this document for 'fom' resulted in three matching pages.
1

“...6 BESCHRIJVING VAN hooge rotfen omgeven, welke meerendeels uit gips, puimfteen, ruwen, rooden en gelen oker en kleine lagen klei en potaarde beftaan. Op de meeste groeit Hechts een weinig hei- degras en fchrale doornachtige heesters; fom- mige zijn geheel naakt. Op verfeheidene plaatfen, zijn deze klipbergen door den tijd en bet water uitgehold, en vormen vreesfelijk fchoone, fchilderachtige grotten. Somtijds ftort een gedeelte ter neder, en maakt eene nieuwe klip of een nieuw eilandje. Hier en daar liggen in de helling der rotfen vervaarlijke fteenbrokken, met ruigte begroeid, fomtijds van 5 tot 6 ja tot io en meer roeden dia- meter, ter nedergeftort. In het kort, deze rotfen bewijzen voor den geringften kenner de hooge oudheid der aarde. Zeer hooge bergen, gereekend naar die der Andes, zijn er niet. De hoogde zijn: de Tafelberg bij de Oostpunt, om deszelfs hel- lende platheid, van 400 roeden in diameter, dien naam verdienende, zijnde ongeveer 1900 LIGGING EN LUCHTSGESTELDHEID. an alle...”
2

“...platachtig van gedaante, en met eene geelachtige foort van wol tus- fchen de ftekels voorzien; de vrucht is rood en klein als een okkernoot. Deze plant, door midden gefneden, in den asch gebraden en op den buik gelegd, wordt in buikziekten met goed gevolg gebruikt. De eigenlijke Opuntia is hier ook, fchoon men zich niet op de teek van het Cochenille infect toelegt. Ongelijk van groote, en met kromme witte ftekels voorzien, zijn de veelfoortige Cactus Ficoides herisfatus; de groote foort heeft fom- tijds eene zonderlinge gedaante, naar een mensch gelijkende, met armen en handen; doch de kleinere foort, die tusfchen de ftrui- ken groeit, en naauwelijks twee voet hoog wordt, is de lastigfte voor den voetganger, j, E s daar...”
3

“...opgewonden, den negerflaaf zoo zeer be- klaagt, den negerhandel verdoemt, en blinde- lings die wezens volgt, die den Neger, den Hottentot, zeggen te beminnen, om van de moeite ontflagen te wezen, hunnen evennaas- ten lief te hebben. Ziet, leest, hoe men hier, en bijna in alle Wstindifche kolonin, die flaven behandelt. Zij zijn of de eigendom hunnes meesters, die hen in de velden of in huis laat wer- ken, of wel hun een ambacht laat leeren, waardoor zij zich zelven kunnen onderhouden, en eene matige fom aan hunne meesters of meesteresfen opbrengen (*). Belang en men- fche- (*) Van 6 tot 14 realen s weeks, naar gelang de kundigheden en fexe der Haven....”