Your search within this document for 'el' resulted in three matching pages.
1

“...12 BESCHRIJVING VAN den Oroba enz. of naar Europa beftemd zijn, moeijelijk valt, tegen den ftroom op te werken; doch de Koloniale en Amerikaanfche fcherpzei- lende goletten barken enz. kunnen dit veel be- ter dan de Europefche fchepen doen, vooral de zoogenaamde Pilotboab. Voor of een wei- nig ten Oosten der haven, ligt een koraalrif even onder water. Westwaarts vindt men de baaijen Piscadero of Visfchersbaai ; St. Mie hi el, waar een ver- laten fort is; verder Porto Maria, St. Mar- tha St. Kruis enz. Benoorden liggen de Baaijen St. Joris, St. Pieter of Pedro en Hati; deze laatfte is merkwaardig, om eene onderaardfche grot of fpelonk, bij de plantaadje van dien naam, welke eene aanzienlijke ruimte heeft, en wttarin men met moeite nederdaalt. De bovengenoemde zeezoutzure gefteldheid der lucht, het gebrek aan groote bosfehen, nevens de fmalheid en al te groote nabijheid des eilands aan de vaste kust, maken de jaargetijden zeer ongeregeld, en den vruchtbaar makenden regen zeer ongplijk, ja...”
2

“...gedacht der Colubers behoorende, doch geens* zins gevaarlijk. De hoepelflang, die, willen- de voertloopen, den Haart in den bek neemt, en zoo om wentelt, verdient alleen in aanmer- king te komen. Ook zijn er drie foorten van fcorpioenen, roode, grijze en zwarte; de laat. fte zijn de gevaarlijkfte, en derzelver beet kan noodlottige gevolgen na zich flepen, ja zelfs den dood, indien men niet fpoedig gepaste middelen aanwendt. Gevaarlijker' is de affchu- welijk leelijke duizendbeen, die fomtijds een el lang is, en welks beet heete en ilepende koortfen voortbrengt. Deze bevinden zich doorgaans bij oude muren, vooral in pakhui- zen, waar brafiliehout bewaard wordt. C 3 Dui-...”
3

“...38 BESCHRIJVING VAN Duizendbeenen van eene el lang en 5 of 6 duim breed, zijn de grootfte vijanden der kak- kerlakken, die, behalve hun ander nadeel * vrij gevoelig bijten. Onder de infekten, telt men den Kakker- lak, een zeer ftinkend infekt, tot de orde der halffchtldige behoorende. Wee dengenen, wiens boeken, papieren of kleeren zij beet krijgen; zij verftaan de kunst van vernieling uitermate wd. Zij vallen ook vleesch en an- dere fpijzen aan, en verpesten die door der- zelver reuk en uitwerpfels, even gelijk de harpeijen. Zij zijn moeijelijk anders te ver- drijven dan met rottekruid, doch het best is daarop s avonds met licht jagt te maken, of wel katten te hebben, of van die foort van kleine honden (Jamaica honden), die dezelve vervolgen. Deze dieren hebben ook nog andere vijan- den, zoo als de groote zwarte huisfpin, die hare fichuwelijke gedaante door dezen voor den mensch weldadigen oorlog vergoedt. Ziet zij een kakkerlak, plotfeling ftort zij op den- zelven neder, en zuigt haar...”