Your search within this document for 'wabi' resulted in three matching pages.
1

“...uit den tuin te houden; met het jaar wordt zij bovendien steviger, hooger en dichter. Vallen er later, wanneer de planten zich vertakt hebben, gaten in, dan verschaft de heg zelve het materiaal voor herstel. Niet overal treft men de kadoesji nog in genoeg- zame hoeveelheid aan om uitgebreide nieuwe heggen aan te leggen. Waar nog veel wabi (Acacia tortuosa) voorkomt, zal men stellig niet nalaten de omheining geheel of gedeeltelijk van de takken van dezen heester te vervaardigen. De wabi is een struik met lang uitschietende takken, welke met talrijke, lange, rechte, stevige, scherp- en hardgepunte dorens gewapend zijn. Duwt men de gekapte takken met een stok eenigszins in elkaar, dan zijn zij door de dichte bezetting met dorens niet gemakkelijk meer te ontwarren. Men krijgt dan een soort vlechtwerk, dat echter eenigen steun noodig heeft om niet te vallen, als men het rechtop wil houden. Men slaat daarvoor meestal eenige palen op vrij grooten afstand van elkaar in den grond, verbindt deze...”
2

“...hagen en versperren in vele vormen den weg voor den zeldzamen wandelaar, die de groote wegen verlaat. Struikboomen en cacteeën vormen den hoofdschotel van de vegetatie, maar lang niet alles. Laten wij deze twee groepen echter eerst wat nader bekijken! Reeds de oudste berichten over Cura£ao noemen het verfhout of Brazieljehout (Haematoxylon) naast de huiden als een der belangrijkste uitvoerproducten. Later komt daarbij de divi-divi, waarvan de peulen een vroeger belangrijke looistof bevatten en de wabi, waarvan het hout ook thans nog veel tot houtskool wordt verwerkt. Deze drie boompjes vormen zeker de helft van het groen, dat na den regentijd het eiland siert. Het verfhout, vroeger even kostbaar als suiker en tabak, is thans vergeten. 344...”
3

“...Het aardige boekje van Realino noemt de plant niet eens meer en toch heb ik de diep gegroefde stammen, die als het ware uit ineengestrengelde takken zijn saamgegroeid, op alle drie der eilanden telkens weer aange- troffen. De divi-divi met zijn donkere kromme peulen is inder- tijd ook veel aangeplant en komt hier en daar in heele boomgaar- den voor. Nog steeds worden de peulen verscheept voor fijn leer- looiwerk. De Wabi is dadelijk kenbaar aan zijn groote stekels en kleine kogelvormige bloempjes, die ons aan mimosa herinneren. Dat is wel echt wilde planten- groei, evenals de mata-gallina of wel kippendood, een accaciasoort, die bijv. op plantage Knip groote uitgestrektheden bedekt. Of de eigenaardige naam met giftige zaden samen hangt (denk aan onzen goudenregen) kon niemand mij vertellen! Veel grooter is de Indjoeboom, waaruit vaak knie- houten voor scheepsrompen wor- den gemaakt, van weer kleinere afmetingen het pokhout of guaiak, kenbaar aan mooi lichtblauwe bloempjes, of oranje vruchtjes...”