Your search within this document for 'zag' resulted in 26 matching pages.
 
1

“...geldt der werken van liefde en wel- dadigheid. 1 Het Yorstelyk echtpaar mocht zich by de vestiging op het lustslot reeds verheugen in het bezit van een zoon, Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, den negentienden February des vorigen jaars geboren, en nu werd er op den tweeden Augustus de oudervreugd vermeerderd door de geboorte eens tweeden zoons, Willem Alexander Frederik Konstantijn Nico- laas Michael. Twee jaren later, den dertienden Juny 1820, des namid- dags tusschen en en twee uren, zag er een derde zoon het levenslicht, Willem 'Frederik Hendrik, die den achtsten July daaraanvolgende in de Protestantsche kerk te Baarn door den predikant Wiechers werd gedoopt. Het was deze Vorstelyke telg, wiens naam eenmaal even onafscheidelyk zou verhecht blijven aan Soestdijk, als die zijner bovenal in deze landstreek onvergetelyke en geze- gende ouders. Tot min meende men een goede keuze te hebben gedaan in vrouw Van Klooster, een jonge moeder uit Soesterveen, doch deze werd na eenigen tijd...”
2

“...Maar het was een wetisch, aan wiens vervulling hy niet denken mocht. Naijver maakte Noord- en Zuidnederland gelijk de dwang bewijst die aan het Hof, aan de Staten-generaal, aan de Hooge staatskollezin werd opgelegd, om telken jare beur- telings van Brussel naar s Gravenhage, van s Gravenhage naar Brussel te verhuizen zeer gevoelig voor elke voor- keur, aan het eene of andere deel des Rijks bewezen; en de Prins van Oranje moest alles vermijden wat deze lichtge- raaktheid zou kunnen kwetsen. Zoo zag hy zich, zijns ondanks, verplicht om het stelsel van huis-onderwijs te volgen, en zijne zonen onder zijnper- soonlyke leiding op te voeden aan zijn eigen Hof. Een eerste zorg was nu om de nadeel en wech te nemen, die voor de lichaamlyke en zedelyke ontwikkeling van een kind ontspruiten uit een leven in den overvloed eener Vor- stelyke huishouding. De verpleging der jonge Princen had van hun geboorte at de strekking gehad om hun lichaam te ster- ken en te harden, door onthouding van al wat weekelykheid...”
3

“...werden mede dikwijls door den Prins bygewoond, en telken halven jare had in zijn byzijn een geregeld onder- zoek naar hunne vorderingen plaats, dat twee of drie dagen duurde. 1 Nu meene men nochtans niet dat de opvoeding des gees- tes die van het lichaam naar den achtergrond drong. Deel te nemen aan de uitspannende spelen zijner kinderen was een der meest geliefde uitspanningen van den vader-zelf: te mid- den daarvan gevoelde zijn frisch gemoed z;ich-zelf nog kind. Den een-en-twintigsten Mei 1822 zag een vierde zoon des Princen van Oranje het levenslicht, doch dit oudergeluk was slechts van korten duur: Willem Alexander Frederik Ernst Kasimier daalde reeds als wichtjen van vier maanden ten grave. Twee jaren jaren later, den achtsten April 1824, werd die wonde van het ouderhart gezalfd door de geboorte eener dochter, Princes Wilhelmina Maria Sofia Louisa, weldra als aanvallig kind, en vervolgends als Vorstelyke Jonkvrouw, en als beminde gade van een erfgenaam der Groothertoog- Iyke kroon van...”
4

“...paald. De nieuw gebouwde korvet van oorlog VanSpeyk, 1 nevens de nacionale kleuren met nog een ontelbaar getal vlaggen van allerlei volken gecierd, zou de doorvaart ope- nen. Nerlands Admiraal, Prins Frederik, was daartoe aan- wezig, vergezeld van zijne drie jeugdige neven en Prins Adalbert van Pruissen. Ten half twaalf nam een raderboot, waar de muziek der stedelyke schutterij zich deed hooren, de voor s 'Rijks werf liggende Van Speyk op sleeptouw, onder het gebulder van het geschut, en weldra zag men het vlaggende fregat, met de manschappen in de ra, de sluis naderen. In het gal- joen, naby het borstbeeld des onsterfelyken heids, herkende men aan de rood-zwarte kleeding een achttal burgerweezen, nevens wie de geredde manschap der kanonneerboot No. 2 zich bevond, terwijl wapperende pluimen bewezen dat ook het vijftal Princen daar standplaats had gekozen. De sluis pende hare buitendeuren, en onder een daverend hoezee, jubelend opgaande ter wederzijde van het grootsche bouwgewrocht, boegseerde...”
5

“...dat er een reistochtjen landwaart in werd gedaan, gevolgd door een zoogenaamden grooten toer door het eiland, die drie dagen duurde. De bergachtige grond en de allermoeielykste wegen gedoogden geen andere wijze van reizen dan met draagstoelen, wier onaangename schommeling, by het onophoudelyk afwis- selen der diepste afgronden met voor Europeanen onbe- klimbare steilten, echter rijkelyk werd vergoed door de schilderachtige landschappen. Nooit merkte een der Officieren van sPrincen gevolg aan zag ik zulk een zonderlinge en toch vruchtbare natuur. Alles was begroeid met eene groote verscheidenheid van boomen, heesters en planten, terwijl men hier en daar in het dichte bosch den nagelboom aantreft. Te Hoetoemoeri, aan het zuid-ooster strand van Leitimor, waar de hevige branding der zee met donderend gedruisch tegen de steile klippen slaat, namen eenige Heeren van het reisgezelschap een proef met hier door de inboorlingen ge- bezigde vlerkpraauwen. Ook de Prins begaf zich met den De Indische...”
6

“...tan die hem een fraaie kris, een lans, en rozen-olie ten aandenken aanbood , en begaf zich den vijftienden Juny aan boord der den Sultan behoorende bark Zoutman, die, vergezeld door den Kolonialen schoener Kameleon, den vol- genden morgen de reede van Bezoeki bereikte. Rijtuigen haalden den Prins en diens gevolg af, en zo gehaast was men om hem eenige verrassing te bereiden, dat hy reeds des namiddags een stierengevecht bywoonde, en des avonds te zijne eere de rezidencie schitterend verlicht zag....”
7

“...af, waartoe de staatsiekoets van 1740 hem afhaalde. Aan de binnenste poort des dalems wachtte de Soe- soehoenan, vergezeld van een aantal vrouwen, rijke gouden cieraden houdende, den Prins af, en geleidde hem naar de pondoppo of het staatsievertrek, en vervolgends naar de ka- poetrn of harem, waar de Prins aan de Ratoe 1 en hare vrouwen werd voorgesteld, maar de overige Heeren slechts op een afstand mochten blijven toeschouwen. Het Vorstelyk verblijf wekte nochtans weinig bewondering op: alles zag er vervallen uit, en was niet in evenredigheid met de pracht en de tevens bevallige kleeding, hetgeen nog meer werd opgemerkt, toen men een paar dagen later het heerlyk gelegen lustgoed van een der Rijksgrooten be- zocht, dat zeer goed was ingericht. - Een uitstap naar Soekoe werd niet vergeten. Daar, opeen vooruitspringenden rug van den vulkaan Lawoe, dwaalde men tusschen de prachtvolle puinhoopen eener geheimzin- nige eeredienst: terrassen, tempels, beeldwerk, van wonder- vollen rijkdom, half...”
8

“...58 DE KOTS DER BLOEMEN. DE ZADELMOSKEE. De vogelnestklippen waren niet het minst belangrijke van hetgeen men tot dusver gezien had. Uit Bageleen kwam men in de rezidencie Banjoemaas, en reed langs het nieuwe kanaal Kali Djosso naar de zeeplaats Tjilatjap, waar het tegenoverliggend kleine eiland Noessa Kambangan werd bezocht. Het was een taaie reis in een sloep, welke zes uren duurde (dus ook terug) doch wel be- loond werd door hetgeen men zag. Het eiland toch draagt zijn naam, Rots der bloemen, niet ten onrechte. De noord-oost- en westkusten zijn byna geheel met geurige bloemstruiken, heesters, en planten begroeid, die een verrukkelyke kleurschakeering opleveren. In het binnen- land slingert zich een sterke parasiet om het geboomte, wier roode reuzenbloem der grootte eener kleine kool naby komt, en op den zuid-oostelyken rotshoek bloeit eenig de sajo koesoemo of keizersbloem, weleer door priesterhanden eer- biedig geplukt, om te dienen by de krooning eens nieuwen Keizers van Mataram. I...”
9

“...plaatste, het geladen geweer in de hand. Het dier, onge- twijfeld door het fakkellicht afgeschrikt, verdween nochtans, en op even gelukkige wijze doortrok men verder, mede in de nacht, den Tygerpas, die als de gevaarlijkste van alle passen wordt beschouwd. Er waren nochtans onophoudelyk ontmoetingen die dieper aangrepen: de hongersnood was toenmaals in Bengalen ten top gestegen; op vele plaatsen aan den weg lagen dooden en stervenden, en zelfs in de nabyheid van winkels, wel voorzien van eetwaren, zag men lijken. Het jammerlyk fanatisme eener eenzijdige geloofsleer deed zich by deze gelegenheid weder in al de volheid zijner ellen- digheid kennen. De Nederlandsche reizigers boden, in den regel, te vergeefs lafenis: de uitgehongerden weigerden spij- zen die hunne priesters verboden. Somtijds namen zij geld aan, ook rijst of andere hunner spijzen, door het reisgezel- schap voor hen aangekocht; doch meerendeels werd zulks,...”
10

“...LUITEN ANT-TER-ZEE EERSTE KLASSE. 85 zich nog op een reis in Duitschland, en Koningin Wilhel- mina was in Oktober des vorigen jaars overleden. Zes dagen later was er vreugde in het huiselyk verblijf te Tilburg: de Prins van Oranje zag alle vier zijne kinde- ren weder rondom zich heen. Prins Hendrik bekleedde toen den rang van Luitenant-ter-Zee Eerste Klasse, waartoe zijn grootvader hem bereids nog in zijn afwezigheid 11 Maart 1838 had benoemd....”
11

“...SINT-ELMOOS-VUR. GRIEKENLAND. KONING OTTO. ATHENE. 91 voor-uit! riep plotselyk de man op den uitkijk en men vreesde een aanvaring. Aller oogen vestigden zich in de aangewezen richting, eh men zag dan ook een licht maar dit was niet anders dan het sint-Elmoos-vuur, dat zich op den uitersten nok van het jaaghout had gezet. Weldra scheen de geheele Rijn gellumineerd: op verschillende nokken der raas en op de toppen vertoonden zich sint-Elmoos-vuren. Dit zeldsaam schouwspel eindigde met een geduchte ontlading van den bliksem langs de donderketting of scheeps-afleider: 1 een flaauw blaauwkleurige vlam, ter lengte van ongeveer een voet, daalde langsaam, al wentelende, langs den afleider neer in zee. 3 De Rijn hield zich goed, maar was toch niet weinig gehavend, toen zy den elfden Maart de naauwe haven van den Piraeus binnenliep. Griekenland viel tegen. Het is een vernield .land, dat van meester is veranderd, zijn voorspoed heeft verloren, doch waarvan de bewoners alle aangeboren en aangenomen...”
12

“...stad bezichtigen, die in geen enkel opzicht aan een Europeesche stad doet denken, waar- by ook de slavenmarkt werd bezocht, waar de te koop zijnde slavinnen in vertrekken neergehurkt zitten. Twee dagen later volgde een bezoek aan den Sultan, op het paleis Besjiktasj. Abdoel Moesjied was van gelijken leef- tijd als de Prins, doch naar zijn uiterlijk te oordeelen, dat eenvoudig was, zou men hem ouder hebben geschat; het boezemde geen hoog denkbeeld in van zijne ziels- en lig- chaamskrachten. Hij zag er bleek en ongezond uit, en be- hoefde niet gevaccineerd te worden. Tegenover de ranke, frissche gestalte van den Hollandschen Prins maakte de be- heerscher van het groote Ottomanische rijk, al vonkelde de diamanten ster midden op de borst van zijn blaauw jasjen ook nog zoo hel, een treurige figuur. Overigends vormde het paleis, even als het later bezochte instituut voor marine, door zijne zindelykheid een scherpe tegenstelling met de veelal morsige stad. Een firman van den Sultan gaf vervolgends...”
13

“...heerschte onder de schepelingen, die thans in geheel andere stemming verkeerden dan zoo straks, toen men morde en vloekte bij het zoeken in kist en plun- jezak, om zich voor de kerk aan te kleeden. Met diep ont- zag en heilige aandacht werd de Prins aangehoord, en de woorden van dankbaarheid aan het Opperwezen wegens de redding uit de doorgestane gevaren, en het betrouwen op Zijne hulp by de wellicht nog in aantocht zijnde onheilen, vonden weerklank zelfs in het hart van den ruwsten ma- troos. Langen tijd nog waren velen onder den indruk van dit Gebed in den storm. 1 De beeltenis van De Ruyter in s Princen kajuit bleek dus- mr dan enkel cieraad. Den tweeden Kerstdag hield de storm even geweldig aan; gierende wind en steigerende golven loeiden en brulden el- kander tegen. In dien toestand zag men van de Prins van Oranje een Spaansch schip, dat met de vlag in sjouw op de 1 Dr. J. Swaving. te Arnhem, wien ik deze en verschillende andere belangrijke mededeelingen dank, was toen Officier van gezondheid...”
14

“...afhouden' naar Cadix, maar Juno eerst trachten de Spanjaarden te redden. Slechts en man was nog gered, vier anderen, door het omslaan eener hun toegeworpen boot, waren in de schuimende golven verdwenen. De masten waren over boord geslagen,, en op het slingerend wrak zagen nog acht wanhopende menschen den dood te gemoet in de donkere nacht. Nu nam de storm een weinig af, waardoor kort daarna de zee verminderde. Alle kijkers op de Prins van Oranje waren naar het terrein der worsteling gericht. Men zag de Juno byna rakelipgs langs het wrak komen, n tot aller vreugde werden alle acht man, die zich in een boot hadden laten vallen, gered. Met een luid hoera juichten Prins Hendrik en de zijnen de wakkere beman- ning der Juno toe. 1 De avonturen dezer reize vol storm en onweer, waren hiermede nog niet geindigd. Nadat men eindelyk de reede van Cadix had bereikt, ont- stond daar in de nacht van den negen-en-twintigsten Decem- ber, aan lij der Prins van Oranje, brand in de groote Spaan- sche stoomboot...”
15

“...redde nog vele koffers en kisten met goederen der reizigers en verschillende zaken van waarde. Door den sterken wind viel de brand nochtans niet te blusschen, maar nam meer en meer toe, zoodat de Prins eindelvk het schip moest verlaten, dat, ge- heel reddeloos, na korten tijd in de diepte Avech zonk. 1 Den veertienden January verliet het smaldeel Cadix, en twee weken later was er een vreugdedag te Vlissingen. Op den morgen van den acht-en-twintigste zag men met harde koelte snel een schip naderen, welks saluut oogenblikkelyk werd beandwoord. Toen zag men weldra alom deNederland- sche vlag Avapperen, terwijl het klokkespel zich vrolyk deed hooren: het was de Prins van Oranje, die spoedig op de reede het anker liet vallen, en aldus vreugdevol werd be- groet. Ondanks het onstuimige weder deed Prins Hendrik zich naar wal roeien om er een bezoek te brengen aan denVice- Admiraal Lucas, waarna hy weder aan boord te rug keerde. Op den avond van den laatsten January Avas er vreugde in s Konings huis:...”
16

“...ambtsstukken in beide talen worden uitgevaardigd. De staat is verdeeld in twee arrondissementen, Luxemburg en Diekirch, die ieder zes kantons bevatten; ten behoeve der administratie bestaat er tevens een verdeeling in vier dis- trikten, Luxemburg, Diekirch, Grevenmacher, en Mersch. Den negenden July 1848 met een grondwet begiftigd, was Luxemburg sedert dien tijd een konstitucioneele monarchie. Ofschoon een eigen regeering bezittende, maakte het groot- hertogdom een deel van den Duitschen Bond uit, zag daar- door zijn hoofdstad, als bondsvesting, door een Pruissiesch garnizoen bezet. Misschien heeft dit wel aanleiding gegeven dat het groothertooglyk verblijf gemeenlyk f op het pavili- oen te Walferdingen, f op het kasteel Berg gehouden werd. Den vier-en-twintigsten Oktober legde de Prins den eed af, en ving hy zijn nieuwe levenstaak aan met al den ernst dien ze vereischte zonder nochtans iets uit het oog te verliezen .wat in. zijn geliefd Vaderland de welvaart bevor- deren kon. Er was daar sprake...”
17

“...hem verschuldigd was. Men heeft [gesproken zeide hy van hetgeen ik voor het groothertogdom heb gedaan. Voorzeker, mijne Heeren! deed ik alles wat van my afhing. Niets echter had ik kun- nen volbrengen zonder den steun, de genegenheid, en het vertrouwen van den Koning-Groothertog. Ik moet erkennen dat in het trerig tijdperk van 1867, toen men een oogen- blik geloofde dat alles verloren was, ik wreed geleden heb voor uw land. Ik heb gisteren avond gezegd, en ik her- baal het: Toen ik het gevaar zag naderen, spande ik alle...”
18

“...tijds, die spoedig geheel Europa in spanning brachten. Sedert geruimen tijd was de stemming tusschen het zich uitgebreid hebbende Pruissen en het naijverige Frankrijk volstrekt niet rozekleurig, en de uitslag van het vermaarde plebisciet, 8 Mei 1870, was Napoleon een ijzeren vinger- wenk om, den slinkenden nimbus van het keizerschap wed er een nieuwen glans by te zetten. Voorzeker, hy had de goed- keuring eener groote meerderheid in getal bekomen niet in gehalte: wie tusschen de regels zag en Napoleon zag het zeer goed bespeurde ten duidelykste dat de imperia- listische geest by de kern der nacie sterk in mindering was. Er moest alzoo iets geschieden dat de geheele grande nacion weder in het verlangde spoor bracht. De onverwachte kandidatuur des Erfprincen Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen voor den Spaanschen throon kwam als voorwendsel te hulp. Geen Pruissische Prins op den Spaanschen throon! 1 klonk het nu gretig te Saint-Cloud, 1 Erfprins Leopold is een Vorst uit den Roomschen tak...”
19

“...NIEUWE STICHTINGEN IN LUXENBURG. 151 Even als reeds te Walferdingen, zocht hy nu ook te Soestdijk de lievelingsplaatsen hunner gezamendlyke wan- delingen op, of zette zich neder op een der plekken waar hy zoo dikwerf nevens haar, of wanneer zy met hare staatsdames zich in het balspel verlustigde in hare onmiddelyke nabyheid gezeten had, en verzonk er in droeve mijmering. Overal vergezelde zy hem nog, overal zag hy haar, en toch miste hy haar overal zoo grievend! Nochtans, was zijn hart gebroken, zijn geestkracht was nog niet bezweken, en deed hem allengs de beste leeniging vin- den die in zulk een smartelyken toestand te vinden is: hy wierp zich op den arbeid als wilde hy zich daarin oplos- sen; en, ofschoon zulks onmooglyk scheen, hy nam nog meer deel in de aangelegenheden van zijn eigen zoowel als van zijn tweede Vaderland, en dat schonk hem den balsem der leeniging door ernstige afleiding. Zoo geschiedde dan nog ten zelfden jare de opening der lijn AthusLa Madelaine van den Prins...”
20

“...openbare gelegenheden waren zy gewoonlyk te zamen. Toen de Prins op den vijfden November de Luxem- burgsche Kamer opende, woonde de Princes dat in een daartoe byzonder ingerichte tribune by. Evenzoo was zy den twaalf- den November tegenwoordig by een openbare zitting van het Koninklyk Groothertooglyk Instituut, waar heur Gemaal, als gewoonlyk s jaarlyks, het voorzitterschap bekleedde. Ook bezochten zy samen de hoogere meisjensschool, de kostschool in het klooster Notre-Dame, en dergelijken. Men zag haar steeds gaarne, want seit dem ersten Tage bestand zwischen Prinzess Marie und dem Luxemburger Volke das machtige Band der gemeinsamen Liebe und Vereh- rung zu demselben Manne, Bessen hoher, ritterlicher Sinn die Herzen Beider gewonnen....”