Your search within this document for 'vlam' resulted in two matching pages.
1

“...met de daartoe behoorende feestelykheden plaats vond. Het fijn-gevoelend hart, dat eerst den naam des grootvaders had genoemd, sprak nu dien zijns beminden vaders uit, en alzoo heet het fort te Semarang Prins van Oranje. Daarna onder andere belangrijke merkwaardigheden een rit haar Manggar en naar Poerwodadi. By de perste plaats vertoonde zich het zeldsaam verschijnsel van het hei- lig vuur Mer Api: midden in de lage landen is een plekje grond, waaruit de vlam slaat en steeds doorbrandt, zoodat, wanneer het onder water staat, de vlam aan die plaats als op het water drijft. By de tweede plaats ligt eene niet slechts boomlooze, maar zelfs graslooze, duistere, zwarte vlakte, enkel modder. Op misschien twintig plaatsen te gelijk zien we reusachtige bla- zen of bellen van modder ter hoogte van twee of drie ellen oprijzen, zich uitzetten, en met eigenaartig gedruisch weder ontploffen. En telkens rijzen er nieuwe bellen of blazen, en telkens dreunen de slagen waarme ze uiteen spatten, en telkens...”
2

“...en men vreesde een aanvaring. Aller oogen vestigden zich in de aangewezen richting, eh men zag dan ook een licht maar dit was niet anders dan het sint-Elmoos-vuur, dat zich op den uitersten nok van het jaaghout had gezet. Weldra scheen de geheele Rijn gellumineerd: op verschillende nokken der raas en op de toppen vertoonden zich sint-Elmoos-vuren. Dit zeldsaam schouwspel eindigde met een geduchte ontlading van den bliksem langs de donderketting of scheeps-afleider: 1 een flaauw blaauwkleurige vlam, ter lengte van ongeveer een voet, daalde langsaam, al wentelende, langs den afleider neer in zee. 3 De Rijn hield zich goed, maar was toch niet weinig gehavend, toen zy den elfden Maart de naauwe haven van den Piraeus binnenliep. Griekenland viel tegen. Het is een vernield .land, dat van meester is veranderd, zijn voorspoed heeft verloren, doch waarvan de bewoners alle aangeboren en aangenomen on- deugden hebben behouden. De jonge Koning, Otto van Reieren, was zijn rijk van harte toegedaan,8...”