1 |
|
“...Edele gelaatstrekken, zooals dat heet. En monkey-brand.
Kleine mannetjes, dor en toch bewegelijk. Athletische gestalten.
Theologen van naam. Simpele zieleherders uit een klein dorp
overgekomen. Vijf en veertig mannen, uit elke Classis n, plus
n voor de Walen. De nieuwe Synode gaat voorbij.
Gravemeyer. Laat deze eene naam dan toch genoemd mogen
worden, zonder dat anderen daarmee tekort zij gedaan. Als hij
voorbij gaat zie ik hoe zijn toga breedgeplooid valt over die
enorme borstkas. Bijna had ik hardop gegrinnikt. Zoo ziet die
borstkas er dus uit met een toga er over heen. Op een middag in...”
|
|
2 |
|
“... van Gravemeyer, dat hij het op die eene snaar liet
aankomen, het met haar alleen waagde zijn onwaardeerbare
verdienste. Die niet zijn verdienste is. En hij weet het. Zoo gaat
hij voorbij.
De nieuwe Synode gaat voorbij. Langzaam en plechtig. Met
die stille plechtigheid die als vanzelf de apostolische zakelijkheid
die hier heerscht met zich mede brengt. En toch gaat het nog
veel te vlug. Ik zie een glimp van de prachtig gesteven kragen der
Scandinavische afgevaardigden, een kleurig uitgeslagen toga,
militaire uniformen, togas weer. Kijk, tegen het einde van den
stoet een jong ventje die een gelegenheidsgezicht trekt en de neus
net iets te hoog in den wind steekt. Maar hier is geen wind, man-
neke. Hoogstens de Geest, en dat is iets anders, daar steekt
men zijn neus niet in, o neen. Het ventje gaat voorbij. De nieuwe
Synode gaat voorbij. Ook hij is: de nieuwe synode. En wat die
neus betreft: de bril van het Woord die iemand jou ook zal op-
zetten zal dien vanzelf wel doen dalen, manneke,...”
|
|