1 |
 |
“...gods-
dienstige gezindte van 4902 personen is niet vermeld.
Naar de verschillende betrekkingen, beroepen en ambachten is die
bevolking aldus te verdeelen: zonder beroep (hieronder gehuwde vrouwen,
kinderen, ouden ën gebrekkigen) 22.913; veld- en fabriekarbeiders 10.66;
landbouwers (eigenaren en pachters van perceelen ter uitoefening van den
kleinen landbouw) 7442; belanghebbenden bij de goudindustrie, alsmede
opzichters en arbeiders 2399; huisbedienden 1732; personen, die een be-
trekking bekleeden oi een ambacht of beroep uitoefenen, niet afzonderlijk
vermeld 1788; waschvrouwen 986; timmerlieden 976; grondeigenaren,
administrateuren en opzichters van plantages 608; marktvrouwen 373;
kleermakers 242; beambten van politie 182'; sjouwers 180; ambtenaren
177; smeden 166; schilders 153; onderwijzend personeel 143; schoen-
makers 137. Reeds veel minder vertegenwoordigd zijn metselaars (90),
kuipers (80), kooplieden (77), geestelijken (67), machinisten (24), genees-
kundigen (23), ingenieurs (21)...”
|
|