1 |
 |
“...den diensttijd, een huwe-
lijk hebben aangegaan en zich hier met der woon hebben
nedergezet. Zoo worden in 1763 wederom 22 nieuwe le-
den opgegeven, allen vreemdelingen, van welke ik gis
dat de meesten militairen zullen geweest zijn * *).
Doch hoe welvarend de leden der gemeente ook in het
eerst mogen geweest zijn en door den koophandel, — of
sluikhandel, — hunne gegoedheid in het midden der
vorige eeuw meer en meer is toegenomen; — in het
laatst dier eeuw en in het begin van deze waren de za-
ken reeds zeer veranderd, zoodat er niet alleen een ar-
menkas moest worden opgezet en men, om in de behoef-
ten van kerk en armen te voorzien, zijne toevlugt moest
nemen tot gedurige collecten, die al minder en minder
opbragten; maar toen in 1804 de kerk verbrand was,
ontbrak het der gemeente geheel en al aan middelen om
het kerkgebouw weder op te doen trekken en zijn later
daartoe nooit middelen kunnen gevonden worden. Zoodat
de vereeniging der Luthersche gemeente met de Her-
vormde eene weldadige...”
|
|
2 |
 |
“...vergadering van 27 December 1758 besloten, dat de
dienst der ouderlingen twee jaar zou duren, met dien
verstande, dat er jaarlijks één aftreden en in zijne plaats
een ander zou worden verkozen, en wel één van de zes
die reeds het kerkelijk collegie uitmaakten. De aftredende
ouderling bleef lid van den kerkenraad, en trad in diens
plaats, die voor hem tot ouderling verkozen was. Toen
in 1759 een lid van den kerkeraad, geen ouderling zijnde,
overleden was, werd bepaald, om een tweetal op te ma-
ken van leden der gemeente, ter vervulling van zijne
plaats, opdat, indien de één de keus op hem gevallen,
niet mogt aaunemen, men den tweede kon verzoeken om
1) Later is als regel aangenomen, dat in dezelfde godsdienstoefening
nieuwe leden van den kerkeraad zouden voorgesteld en tevens bevestigd
worden.
») Daaruit blijkt dus dat eenige hunner hunne woonplaats buiten de
stad, op plantaadjes gevestigd hadden....”
|
|
3 |
 |
“...Bij den
achteruitgang der fondsen besloot de kerkeraad in Maart
1812, om de legaten, die aan de armenkas vermaakt
werden, met de kerkekas te deelen, omdat de kerkekas
toen zoo goed als niets bezat; en in 1821 werd het be-
sluit genomen, zooals reeds in 1819 bij de Hervormde
gemeente genomen was, om de kerk- en armenkassen on-
der éene administratie te brengen, dat is; te vereenigen,
vooral, zooals wordt opgegeven, // om daardoor alle wijd-
loopigheid te vermijden in het houden van dubbele boe-
ken, en omdat toch telkens de eene kas den onderstand
der andere kas noodig heeft ”, dat wil wederom zeggen,
zooals bij de Hervormden; de kerkekas die van de ar-
menkas.
*) Eerst was er geen armenkas, om de goede reden, dat er geen ar-
men waren.
2...”
|
|
4 |
 |
“...goed kon verstaan, vooral niet, als er politieke belangen
of kwestiën méde gemoeid waren. Zoo berigt een lid in
Julij 1805, dat hij niet in de vergadering kon komen,
zoo lang een ander lid er nog zitting in heeft. Er waren
reeds onderscheiden vergaderingen gehouden, waarvan
beide die leden afwezig waren geweest. De kerkeraad be-
sluit nu, hen door Ds. j. mui.lee te doen aanschrijven
en afvragen: of zij aldus willen voortgaan, zich te ver-
wijderen; en zoo ja, dat zij dan liever moesten bedan-
ken, als geheel en al onnut. De predikant doet dit, hen
tevens aanradende, om zich met hunne onderlinge bur-
gerlijke veete tot de bevoegde regtbank te wenden. De
een neemt daarop zijn ontslag; de andere begint zijne
werkzaamheden als kerkeraadslid wederom waar te nemen.
Hij, die zijn ontslag genomen had, schijnt daarover la-
ter berouw gevoeld te hebben, maar ook wrevelig te zijn
geworden; ten minste hij schrijft aan den kerkeraad een’
zeer onheuschen brief, waarin hij dat collegie verwijt:
/'dat...”
|
|
5 |
 |
“...32
goeding voor den afstand der zaal, 30 p. maand zou ge-
nieten. Toen echter Ds. van esch in het midden van
1808 Curasao nogmaals had verlaten, ontvangt de ker-
keraad van den Engelschen Gouverneur wederom het aan-
bod om van de kerk der Gereformeerden gebruik te ma-
ken, zullende de tijd billijk verdeeld worden, als er we-
derom een predikant kwam; een derde der gecollecteerde
gelden zou ook wederom ten voordeele der Hervormden
A komen. Het eerste wordt aangenomen, omtrent het laat-
ste worden bezwaren geopperd. Het heet in het schrijven
aan den Gouverneur: //Uwe Exc. gelieve hierbij nog aan
te merken, dat de Hervormde gemeente geen kerkelijke
onkosten te bestrijden heeft, dan alleen den last der arm-
verzorging, en dezen last hebben wij Lutheranen ook;
dat voorts de Herv. gemeente zelf voorregten geniet, van
welke de Luth. gemeente verstoken is, dat namelijk de
Herv. gemeente, quasi als de praedominerende kerk, door-
gaans een half pCt. van alle openbare veudugelden ont-
vangt, waarvan...”
|
|