Your search within this document for 'minister' resulted in eight matching pages.
1

“...(mijne eerste bestemming) te zullen beleggen. Stijve doorstaande koelte van het O. N. O. en N. O. , met den gewoonlijk in de Caraibische Zee loopenden stroom om de west, nu van 7 mijlen in het etmaal, belette mij dit echter, zoodat ik in den A. M. van Zaturdag den 23" de kust van Haiti op 15 mijlen genaderd, doch te laag gekomen, een slag om de Z. O. liet doen, en met den dag aan b. b. en vooruit, de kust als eene lage strook lands, en een bogt '‘vormende, gewaar werd. Aan Zijne Excellentie den Minister vyn Marine, te 9s Gravenhage....”
2

“...tusschentijd bragt ik een bezoek aan de Engelsche, Fransche, Spaansche en Deensche Consuls, de heeren m. t. hood, Baron a. de zeltner , Don ramerez alvarez en a. caön , welke bezoeken mij des anderen daags ten huize van den heer d. leon werden beantwoord. In den middag, op het bepaalde uur, werd ik op het paleis van den President in een zeer klein en onaanzien- lijk vertrek geleid, in het gezelschap van den President, Generaal pedro sant-anna , den Vice-President, Gene- raal abou-alfou , en den Minister van Binnenlandsche Zaken, op dat oogenblik tevens belast met de portefeuille van het Ministerie van Builenlandsche Zaken, den heer filippe J. D. DE CASTRO. Eene plaats , tusschen de beide Presidenten mij aange- wezen , ingenomen hebbende , gaf ik met weinige woorden kennis, dal ik, van Curacao naar Nederland op reis, U...”
3

“...6 gekomen was om een definitief antwoord op de vraag, gedaan in de missive van Zijne Excellentie den Minister van Buitenlandsche Zaken van het Nederlandsch Gouver- nement, in dato 19 Junij 1860 (waarvan het afschrift mij door Uwe Excellentie was toegezonden) aan het Domini- kaansch Gouvernement, om den schooner Amalia, behoo- rende aan den heer jesorun te Curasao, varende destijds onder Nederlandsche vlag en in 1858 wederregtelijk te St. Domingo aangehouden, mij uit te leveren, en eene som, nader te bepalen, als schadevergoeding te betalen. Ik vermeende in den geest van het Ministerie te handelen, door er bij te voegen en er op te wijzen: dat de Vesuvius reeds hel derde Nederlandsche oorlogschip was, waarvan de Kommandant was afgezonden tot beëindiging van deze nu reeds twee jaren hangende zaak ; dat, naar mijn gevoelen , van het antwoord, dat ik eerlang in Nederland aan mijn Gouvernement hoopte te brengen, zoude afhangen, of niet nog in den loop van dit jaar welligt andere Nederlandsche...”
4

“...nadeelig, werd mij tegen den anderen dag een antwoord toegezegd, in weer- wil van de drukke bezigheden bij het bestuur, veroorzaakt door de ophanden zijnde feesten der verjaring van de on- afhankelijkheids-verklaring van de republiek, op 27 February. Ik gaf nog mijn verlangen te kennen, dat antwoord open en in de Fransche taal te ontvangen, opdat ik zoude weten, hoe ik de reede moest verlaten. Tot mijn genoegen ontving ik des namiddags ten 2 ure van den 26n, de missive van Zijne Excellentie den Minister van Buitenlandsche Zaken, waarvan het origineel hierbij gaat onder bijlage N°. 1. Op den bepaalden tijd was ik bij Z. Exc. en stelde hem voor, dat ik des anderen daags den schooner Amalia onder )...”
5

“...moesten toegewezen worden. Van dit alles zoude eene schriftelijke overeenkomst, in duplo opgemaakt, door den Minister de castro voor zijn Gouvernement en door mij voor het Nederlandsche geteekend worden , opdat aan beide zijden daarvan een stuk zoude berusten. Toen tegen het eerste gedeelte van hetgeen ik voor- stelde , door den Minister geen bezwaar werd gemaakt, meende ik door de laatste bepaling een bewijs te kunnen geven, dat het slechts bij het Nederlandsche Gouvernement te doen was, om de fout, begaan tegen de Nederlandsche vlag, hersteld te zien, en alsdan regt te laten erlangen wie regt toekomt. De drukke bezigheden van den Minister beletten dat de overeenkomst dadelijk schriftelijk zoo opgemaakt werd; echter bood Z. Exc. mij aan, het concept te zenden, opdat ik het zoude wijzigen naar mijn verlangen. Daar ik nu van de goede trouw van de presidenten, en niet minder van den Minister de castro (die zeer veel invloed scheen te hebben) mij meende overtuigd te moeten...”
6

“...schooner Amalia met de Hollandsche vlag van top liggen, zoo als ik dat ge- eischt had. Na een te Deum in de groote Hoofdkerk te hebben bijgewoond , lazen de President van den Senaat, en later de President van de Republiek eene gedrukte rede voor, in welke laatste, bij het bespreken der betrekkingen van het bestuur met Buitenlandsche mogendheden, onder anderen gezegd werd, dat de banden van vriendschap met het Nederlandsche Gouvernement naauwer waren toegehaald. Op den 28“ ontving ik van den Minister van Buiten- landsche zaken, na de artikelen van de overeenkomst nogmaals besproken , en daarin naar mijn verlangen eenige wijzigingen te hebben gebragt, eene missive, waarvan ik de eer heb , onder bijlage N“. 2, het origineel hierbij te laten volgen. Mijn antwoord luidde, dat ik geene aanmerkingen op de artikelen der overeenkomst had, die ik nu evenzoo liet volgen. Men is dadelijk begonnen met den schooner te herstellen en te tuigen, doch naar ik vermoed, zal, eer die werk- zaamheden afgeloopen...”
7

“...was geweest te betalen voor het doen schilderen van een Nederlandsch wapenbord voor zijn Consulaat, het doen snijden van een cachet voor dienstbrieven, en de jaarlijk- sche zeer aanzienlijke uitgaven voor schrijfbehoeften. Bij den gunstigen afloop van het geschil omtrent de Amalia, scheen hij zich van mijne voorspraak bij het Gouvernement veel goeds te beloven, en te verwachten, zoo al niet zijne benoeming tot Consul Generaal van St. Domingo met bezoldiging, dan toch zoo voor zich als voor den Minister van Buiten]andsche zaken de castro, eene andere belooning. Aangezien het van en aan boord gaan zoo bemoeijelijkt werd door de rolling, en ik toch herhaaldelijk mij aan den wal moest bevinden, ben ik verpligt geweest ver- scheidene keeren gebruik te maken van des Consuls aan- bod , om . in zijn huis mij op te houden, en maakte ik alzoo eenige verpligting aan Z. E. voor het Gouvernement. Terwijl nu op den ln Maart alle zaken, die mij te St. Domingo hielden, waren afgeloopen, maakte ik mij gereed...”
8

“...uit 900 man, 400 blanken en 500 zwarten. Deze laatsten waren vroeger uitsluitend Afrikanen, maar in de laatste 4 jaren zijn er Kreolen aangeworven en de Afrikanen langzamerhand af- gedankt. Voor eenigen tijd werden de zwarte troepen gekleed naar de wijze van de Fransche Zouaven. Het doet den Consul leed, dat de instructiën van kapitein arntzeniüs hem beletten langer hier te blijven, waardoor de gelegenheid ontbreekt een meer uitgebreid verslag dan het tegenwoordige op te maken. Mogt Z.Exc. de Minister van Buitenlandsche Zaken echter meerdere inlichtingen verlangen, dan is de Consul bereid die te verstrekken, zoodra hij verneemt welke opgaven verwacht worden. {get.) s. E. PIETERSZ. Kingstown, Jamaica, 11 Maart 1861....”