| 1 |
 |
“...verschillen even weinig als op de genoemde plaatsen, slechts zijn
zij allen lager. Zie aant. 8.
Is er dan in het geheel geen verandering? Ja, in den loop van
den dag. Terwijl des morgens bij de opkomst der zon eene aan-
gename temperatuur heerscht, neemt die vrij snel toe. Omstreeks
9 uren is de gemiddelde temperatuur bereikt; nog vier uren klimt
zij om dan weder te dalen en des avonds te 7 uren weder tot
hare gemiddelde waarde 'te komen. De gang der temperatuur is
bijna even groot als bij ons in den zomer. Hij is in de verschil-
lende maanden minder ongelijk dan hier, maar toch nog afwisse-
selend tusschen 4 en 7 graden. Even als hier neemt de wind-
kracht, waarover wij nog nader moeten spreken, in den loop van
den dag toe en bereikt ook deze gelijk overal haar maximum na
den middag, daardoor verademing brengend. Anders ware toch
ook de warmte op den duur te groot. Ha 7 uren begint men
zich dan weder behagelijk te gevoelen en geniet men van koele
dat is betrekkelijk koele nachten, gedurende welke...”
|
|
| 2 |
 |
“...zou bewoonbaar
zijn zonder deze overbrenging van warmte.
Eeeds in Frankrijk en Italië zoude in den winter de koude
onuitstaanbaar zijn, lager nog in graad dan nu op de allerkoudste
plaats der aarde heerscht. In den zomer daarentegen ware op
vele plaatsen de warmte niet te verduren door mensch, noch
dier, noch plant.
En hoe zou het in onze eigene bezittingen zijn ? Wij spraken er
reeds van; voortdurend in elk gedeelte des jaars zou de warmte tot
te hoogen graad klimmen tusschen de keerkringen en men zou
om het leven te behouden zich zelven moeten verplaatsen, met de
zon over de aarde moeten reizen, een eerbiedigen afstand inacht-
nemende tot de plaatsen, in wier Zenith zij achtereenvolgens
brandt.
Niet eens zou men, gelijk sommigen onzer zich nu kunnen
veroorloven, in den zomer en winter zulke plaatsen kunnen gaan
opzoeken, die op een oogenblik juist een goeden warmtegraad
bezitten; want hoe zou men van de noorderhelft der aarde naar
de zuiderhelft kunnen verhuizen door den keerkringsgordel...”
|
|
| 3 |
 |
“...der
uitersten in deze van de warmtestralen belemmerende werking
van den waterdamp.
Wij spraken van den land- en zeewind aan de kusten opge-
merkt. Het is een verschijnsel dat zich dagelijks herhaalt maar
slechts een zwakke afspiegeling is van hetgeen in den loop van
het jaar, des zomers en des winters, geschiedt.
In den zomer wordt het vasteland van Amerika, van Afrika,
van Azië veel sterker verwarml dan de Oceanen, die de kusten
bespoelen, in den winter worden zij veel sterker afgekoeld dan
dezen en dus wordt naar en van die groote uitgestrektheden, zoo
verre weg onze eilanden en kuststreeken in uitgebreidheid over-
treffende, uit en naar die Oceaan afwisselend in zomer en winter
groote hoeveelheden lucht opgezogen of daarheen gestuwd.
Men bedenke slechts wat wij van de wisseling der barometer-
standen aan de oostkusten der werelddeelen vermeldden: zeven
millimeters verschil in drukking te Buenos Aixes, elf millimeters
verschil op Decima en voor het binnenste der continenten is het
verschil...”
|
|
| 4 |
 |
“...53 —
Dagelijksche gang van de Temperatuur °C.
Para- St. Pa- mari- George lem- Band- Ban- jermas- Padang joe- Bui- ten- Ba- ta- - Decima
Nacht bo ■ d’Elm. bang sing wangie zorg via Winter Lente Zomer Herfst
12 25.4 24.92 24.70 24.78 25.07 24.3 24.17 4.41 12.06 22.96 16.30
13 2 49 53 69 24.69 1 12 17 11.75 70 15.98
14 23.8 29 29 30 54 0 23.90 3.94 42 58 62
15 5 06 03 04 20 23.8 70 80 20 67 41
16 2 23.72 23.82 23.88 23.92 5 51 99 06 78 10
17 0 79 87 82 75 3 33 4.31 31 95 14.96
18 24.25 7 24.20 96 76 76 3 19 70 94 23.37 15.67
19 25.4 25.30 25.29 24.34 25.06 5 52 5.49 13.49 24.24 16.96
20 26.60 26.3 26.26 26.67 25.70 26.35 24.6 24.60 6.35 14.53 25.09 18.45
21 29.00 27.1 27.28 27.86 27.41 27.87 25.4 26.20 7.28 15.10 84 19.59
22 7 28.04 29.31 87 28.31 26.0 27.45 80 59 26.13 20.02
23 28.0 84 30.37 28.39 58 4 28.36 8.04 98 31 40
Midd. 0 29.62 3 29.68 31.71 28.70 28.87 6 28.91 26 16.26 59 70
1 74 4 30.39 86 99 97 8 29.11 45 51 83 88
2 0. 89 72 29.04 95 8 04 60 63 96 86
3 27.8 31.31...”
|
|