| 1 |
 |
“...zich te midden van het water verheffen, en met hunne
30 a 40 voet hooge stammen onmiddellijk daaruit oprijzen, zonder
dat het oog den grond aanschouwt.
Yoorwaar een bosch te midden der zee! maar de vloed wijkt
voor de eb en weldra vertoont zich een ander tooneel. Dezelfde
boomen verheffen zich thans op een menigte van getakte vorken
en doen ons wanen in het een of ander ballet verplaatst te zijn,
waar de boomen, als bezielde wegens, zich op stelten bewegen.
En tusschen het traliewerk, waarop de stam zich verheft, beweegt
zich eene eigene wereld. Schelpdieren, tripang, tal van visschen
en ander gedierte wemelt en wriemelt op den modderachtigen
bodem, maar de vraatzuchtige kaaiman houdt zich ook op tus-
schen die schoone roode bloemkelken.
Na deze algemeene trekken der hoofdverdeeling en den hoofd-
indruk der Oost-Indische gewesten te hebben geteekend, kunnen
wij aan de hand van Juughuhn een meer bijzonderen indruk van
de weersgesteldheid op Java schetsen. Het onderscheid tusschen
het droge...”
|
|