1 |
|
“...1
D E
MARQUIS DE BOUILLÉ,
OF DE
HEROVERING
VAN
St. EUSTATIUS,
HELDENSPEL.
EERSTE BEDRIJF.
Het Tooneel is een kamer, in het huis van Ernestus.
EERSTE TOONEEL.
ERNESTUS, FRANCISCA.
FRANCISCA.
Zie daar, op uw verzoek, ten één uur opgedaan,
Mij ijllings aangekleed, en aan uw’ eisch voldaan*-
Maar wil mij nu de reên van uw begeerte ontvouwen;
Of voedt uw hart op mij ook eenig misvertrouwen ?
Gij
al...”
|
|
2 |
|
“...kleedrcn op, waar zag men ’tooitgebeuren ?
Om ook deez’ laatften duit als van zijn ziel te fcheuren.
Men fpaarde noch’tBataafsch’,noch’tGaIsch’,noch’t Britfche
• volk,
, , (dolk...
’t Amerikaansch,noch’tJoodsch’, voor ’s plondraars woesten
FRANC ISCA.
Ik ftem, geheel en al, in uw gegronde reden;
Ik piin het Hollandsch volk; ik acht het om zijn zeden;
En, fchoon mij ’t Franfche bloed- door hart en adren vloeit,
Uw liefde heeft mijn ziel aan ’s lands belang1 geboeid, '
Gij zegt, en gij hebt recht, ik wil dit zeer wel weeten,
De Franfchen kunnen ligt een’ droeven ramp vergeeten.
Doch...”
|
|
3 |
|
“...HELDENSPEL. 21
Men kan zich op zijn vlijt en moed gerust vertrouwen.
Maar zagt... hij is het zelf: ’k mogt veilig op hem bouwen.
VIERDE T O O N E E L.
ERNESTUS, KAREL, F RE D ERIK.
F REP ER IK.
&lijn vrienden! ’k heb mijn’ pligt naar uwen wensch be*
(tracht,
De dappre burgerij reeds voor uw huis georagt.
Elk brandt van heldenvuur, ontvonkt doorfpijtentooren.
ft Wil all> den trotfchen Brit... maar hoe!
K A REL»
Wat of wij hooret,! .
V IJ F D E T O O N E E L.
ERNESTOS, KAREL, FRED ERI KJ FLORIS,
aan ’t hoofd van eenige gewagende burgers.
FLORIS, tegen Ernestus.
Ontzet u niet, mijnheer! wij vinden ons verpligt
U, eer wij verder gaan, te Rellen voor ’t gezigt,
Of ’t niet wel veiligst waare 'ons opzet nog te ftaaken ?..
ERNESTUS, hemfchielijk in de reden vallende.
Hoe! wilt gij dan uwe eer, uw’ eed,uzelv’verzaaken?
Wat lafheid kweekt uw hart!..
B 3
FliOr...”
|
|
4 |
|
“...gfr DE MARQUIS DE BOUILLÊ*
TWEEDE TO O N E EL.
FRANC ISCA, KAREL.
KAREL.
Stel u gerust, mevrouw!
FRAN CIS CA.
Is mijn gemaal in ’t leven *
KAREL.
Gij zult hem daadlijk zien.
FRANCISCA.
Ach ! wil mij antwoord geeven:
Zijn wij ontzet ? hoe is ’t ? ik bid ftel mij gerust.
KARE£>.
Mevrouw! gij zult eerlang van alles zijn bewust.
Geen leed is ons gefcjiied. Gij hebt geen iiof tot klaagen.
Ernestus zal u zelf... hij is ’t...
DERDE T O O N E E L.
FRANCISCA, KAREL, ERNESTUS, F R E-
DERIK, FLORIS, eenige burgers.
FRANCISCA.
Mijn welbehagen!
Gij leeft! ik zie u weêr! gij triomfeert! ó vreugd!
Wat...”
|
|
5 |
|
“...HELDENSPEL. 31
Wat glansrijkvolle nacht! hoe voel ik mij verheugd!
E R N E S T U S.
Bepaal uw blijde taal, mijn gade! en wil mij hooren.
Het uur van ons ontzet is mooglijk haast geboren.
Doch vlei u niet te veel; ligt is ook ’t uur nabij
Waarin ons onheil klimt, door Englands heerfchappïj.
Na wij gezamentlijk, omtrent drie honderd fchreden,
Zoo ftil ’t ons mooglijk was, reeds waaren voortgetreden,
Terwijl elks harte blaakte in fleren heldenmoed,
Heeft ons op weg een flaaf van Frederik begroet.
Martellus, op wiens woord men veilig mag vertrouwen ,
Op wiens beproefde deugd heer Fredrikfteeds dorst bou-
wen ,
Berichtte ons, hoe deez’ nacht, aan’seilandsachterkant,
Met ongemeene ftilte, een krijgsmagt was geland.
Hij, ijllings aangefpoord zijn’ heer dees maar’te brengen,
Ontmoette oils juist op weg. De tijd kan niet gehengen
Dat ik aan u ontvouw de redewisfeling.
Vol fchrik, vol vreps en hoop, die beurtlings ons beving,
Beflooten wij nu eens ons oogmerk door te zetten ;
Dan fcheen voorzigtigheid...”
|
|
6 |
|
“...4» DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
ELFDE T O O N E E L.
ERNESTUS, KAREL, FREDERIK, FLORIS*,
LOUIS, wordende door éenige burgers ingeleid,
die hem, met een teken, tot Ernestus wij-
zen, en daarna vertrekken.
LOUIS.
^lijnheer i dit eiland is door onzen kommandant
Hernomen van den Brit, en in der Frtfnfchen hand.
Ge ontzet op dit bericht ? doch wil uw vrees bepaalen.
Men zal ten minften u niet op zijn Britsch onthaalen:
Want, fchoon mijn last als nog niet verdergaat, mijnheer,
Weet dat het Franfche volk naijvrig is op de eer.
Gij hebt van onze komst in ’t minst geen leed te vreezen.
De waare man van eer kan nimmer dwingland weezen!
Daarbij mijn koning is de vriend van Nederland,
De geesfel van den Brit, en hier uw fterke hand.
ERNESTUS.
Wij achten ons vereerd, mijnheer! uhier teaanfchouwen,
En durven veilig op der Franfchen vriendfchap bouwen.
Zij zijn ons inderdaad van harten wellekoom’.
Uw komst verbaast ons wel,maar wekt in ons geen’fehroom.
’k Durf aan der Franfchen trouw gerust mijn zegel hangen...”
|
|
7 |
|
“...54 DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
ö Stem der menschlijkheid! gevoel van eer en pligt,
Wat glans verwekt uw kracht op ’t helder aangezigt I.. ,
De taal ontbreekt me, 6 held! u naar waardij te roemen.
Hoe zal mijn vaderland u fteeds met achting noemen l
Hoe zal het zijn verrukt, wanneer de loftrompet
Uw’ gloririjken roem op dankbre toonen zet!
Hoe zal...
DE MARQUIS.
6 Edel mensch! wil uwe drift bepaalen,
, KAREL.
Hoe kan men op zijn’ geest en driften zegepraalen
Wanneer vervoeringskracht...
FRANCISCA,fchiclijk toetreedende.
6 Ja, die zelfde kracht
Werkt ook,in mijn gemoed, met onwcêrftaanbre magt,
En voert mij juichend’ hier, ö held! voor uwe voeten.
Om, uit der vrouwen naam, op ’t ncdrïgst u tc groetep.
(JDe Marquis richt haar terjlond op.)
Ontvang dc hulde, ö held! die ’t dankbaar hart u wijdt,
Dat zich in uw’ triomf op ’t heugclijkst verblijdt.
Als onderdaan des Staats, vond zich mijn ziel bewogen
Om ’t leed waardoor dit oord te droevig was omtogen.
Maar denk eens, welk eenvreugd hetFranfche bloed...”
|
|
8 |
|
“...HELDENSPEL. 5 3
6 Mogt dit grootsch beftaan der Franfchen, mijne vrinden!
U aan hun vriendfchap, hen aan uw belang verbinden!
6 Mogt...
ERNESTUS.
Niet verder, daar het wenfchen ijdel is.
Wij weeten naauw’ ons best in dees gefteltenis.
(Tegen dm Marquis.)
Vergeef mijn ronde taal en wil mijn drift verfchoonen.
Ik wenschte, en laat mijn wensch in ’ t minfte uw’ roem niet
hoonen,
Hoe zegenrijk we ook zijn door uwe magt geredt,
Dat dit Euftatius door Neêrland waare ontzet!
DE MARQUIS.
Uw vaderiandfche zucht, dat merk der Nederlanders,
Verrukt mij!...
ERNESTUS.
Ja, Marquis! de eer voegt aan onze ftanders,
P.e zege is ons bereid, fchoon ’t nu noch duister fchyn ?
Een volk als Neêrlands volk, hoe lijdzaam ’t ook moog’ zijn,
Kan zich wel, voor een wijl, om grooter ramp te mijden,
Met rekkelijk geduld, onfchuldig zienbeflrijden;
Maar wee hem! die ontzind zijn taai geduld verbreekt;
Vooral wanneer in ’t eind’de wraakzucht wordt gekweekt;
Een zucht, die, als ze eens raakt in onbed wingbre werking,...”
|
|