| 1 |
 |
“...kan u zulks ontvouwen,
En ben, wat eer voor mij! niet buiten ftaat gefield,
Dat u dit groot geval door mij ’t eerst word’ gemeld:
De Marquis de Bouillé, het hoofd van vier fregatten,
Die naauw’ aan oorlogsmagt één duizend man bevatten,
Bereikte gistren fpade, omtrent te middernacht,
De gindfche zijde van dit eiland onverwacht.
De plaats, waar hij begon met zijne magt te landen,'
Was hoogst gevaarelijk, van wegen klippen, zanden,
%■
En fteile rotzen, en den ongebaanden vaart.
Men zette voet aan wal, en klouterde, ongefchaard,
De fcherpe rotzen op, door ijver aangedreven,
Om op het onverwachst’ den Brit bezoek te geeven.
Het hoofd der vloot was zelf, bezield door fleren moed,
De...”
|
|
| 2 |
 |
“...m
44 DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
De derde die dén wal betrad met zijnen voet:
-Hij klom de rotzen op, en fprak tot zijn foldaaten:
», Mijn kinderen! houd moed; ik zal u niet verlaaten.
Ik gaa u voor; het land is zeker ons; volgt mij,
,, Enftrijdt, zoo ’t weezen moet, als helden aan mijn zij’.
,, Verlosfen wij dit uur de Nederlandfche vrinden!
,, Wij zullen zekerlijk den Brit nog flaapend’ vinden.”
Dus fprak hij: en dees taal, zoo treffend voorgefteld,
Hervormde, op ’t oogenblik, den bloodflen ineen’ held.
Zeshonderd waaren reeds naarwensch aan wal gekoomen,
Eer’tnadrend morgenlicht de ontdekking kon doen fchroo-
Elk voelde zijne hoop door zucht tot eer geflreeld. ”
Nu wierd de gantfche magt in twaalven afgedeeld,
|
|