Your search within this document for 'men' resulted in 29 matching pages.
 
1

“...aanwijst, de Herovering van St, Euftatius, door den Marquis de bouillé; eene gebeurtenis, welke voor mijne landgenooten, en elk bewonderaar van waare heldendeugd} niet onverfchïllig kan zijn. Ik vleie mij, de historifche waarheid dier gefchiede* nis, als tooneel-dichter, volledig genoeg, doch tevens zonder eenige vergrooting , te hebben voorgefield, Waare deugd behoeft geene fieraaden, als zijnde op zichzelve genoeg verheven; en even min behoort men de ondeugd, tot fchande der menfclielijkheid, affchu- weiijker te fckilderen, dan met haare eigen kleuren. Men pasje deeze aanmerkingen toe, op de handelingen der Engelfchen , te St. Euftatius, zedert zij hetzelve innaamen, en op die der Franfchen,bij en naderzelver roemrijke Herovering, en oordeele over mijne behan- deling. De...”
2

“...onvoegzaam, noch onwaarfchijn- lijk toefchijnt. -- Meer zal ik ’er niet van zeggen. ---- Zij, die denkende leezen en beöordeelen, zullen mijn goed oogmerk, hoope ik, opmerken, en kunnen- billijken. Ik bedoelde met deezen arbeid een klein gedenkteken van de lofwaardige en heldhaftige Herovering van St. Euftatius te fchetfen; hiertoe heb ik mij van den too- neelvorm bediend, en mijn Jlukje den naam van Hel- denfpel gegeeven, dewijl die henaaming mij het eigen- dartigjle voor hetzelve toefcheen. jicht men mijn oogmerk billijk, en mijn’ arbeid ee- nigszins voldoende; alsdan zal ik genoeg voor denzel- ven beloond zijn. Amfteldam, 16 Febr. 1782. * 5 VER-...”
3

“...14 DE MARQUIS DE BOUILLÊ, FRANCISC A. Wat ijslijk hartsgetij’!..» ERNESTUS. Neen, gade! ’t is geen drift, ontvonkt door razernij; Het is de (tem der eer’, die’k in mijn hart hoor (preeken; Geboren in een land dat deugden aan blijft kweeken, Beroemd door held bij held , en eedle gloriedaên, Daar ziet men nog elks hart voor vrijheid openftaan. En eischte gij bewijs, geen duizend zouden misffen. FRANCISCA. Ik ben des overtuigd uit ’s lands gefchiedenisfên. ERNESTUS. En wilt gij dan dat ik in rust mijn leven ilijt ? Ed zien dit oord ten prooij’ aan ’s vijapds wreevlen nijd » Ja, nijd en fpijt en haat en afgunst doen hem woeden: De trouw mijns vaderlands baarde ons dees tegenfpoeden... ó Vaderlandfche deugd, die op uw braafheid (leunt! Waaraan hebt ge u vertrouwd ? waarop hebt gij geleund ? Op mijn verbonden, zegt ge ? ik (leunde op mijn traöaaten. Met recht, mijn vaderland! daar mogtgeuopverlaaten. Dan ach! thans ziet gij klaar, thans ziet gij met de daad, Hoe zeer het heiligst recht den Brit...”
4

“...HELDENSPEL. f5 Hoe zag men groot en klein door hem barbaarsch verdruk- (kcti! Wat woeste plondergeest zette u, 6 Britten! aan, ' Om aan elks eigendom uw wrcede vuist te liaan!... Uw eigen nagedacht’ zal, fchaamrood, u vervloeken, Dat ge, als een roofgcfpan, zoo verre u dorst verkloeken. Hoe wierd der volken recht onzinnig hier verkracht, De menschlijkheid verguisd, elks bittre rouw veracht! Hoe zag ik zelfs een’ Jood, fchier naakt van hier verdreven ,• Na hij acht guinies, Hechts tot voedfel voor zijn leven, Van al zijn geld en goed bij zich verborgen hadt, Op nieuw, gelijk een’ dief, baldaadig aangevat! Men fneed zijn kleedrcn op, waar zag men ’tooitgebeuren ? Om ook deez’ laatften duit als van zijn ziel te fcheuren. Men fpaarde noch’tBataafsch’,noch’tGaIsch’,noch’t Britfche • volk, , , (dolk... ’t Amerikaansch,noch’tJoodsch’, voor ’s plondraars woesten FRANC ISCA. Ik ftem, geheel en al, in uw gegronde reden; Ik piin het Hollandsch volk; ik acht het om zijn zeden; En, fchoon mij ’t Franfche...”
5

“...Dit oord ontzet te zien voor 't lieve vaderland. Tweehonderd braaven zijn reeds heimelijk gewapend , En vaatdig, binnen ’t uur, de woeste Britten, flaapend, In hunn’ zorgloozen Haat, te vallen op het lijf. Dat des uw kloek beleid onze eèdle poogirig ftijv’. Wij durven aan uw zorg en toeverzigt betrouwen Al onze kinderen, benevens.onze vrouwen; En ’t is, na rijp beraad , bij ons dus overlegd, Dat haar ons eerlijk doel dit uur eerst wordt gezegd. Elk zal zijn huisgezin in ftilte herwaarts leiden: Men wacht van uW beleid dat gij haar zult verbeiden; Dat gij haar onderling, ?oo lang het ftrijden duurt, Door uwe wijze reên, hemoedigt en befluurt. FRANC CA* Dees luisterwekkende eer ,waar.meê ’k mij zie befehenken^ Doet me aan ’t gevaar, waaraan ge u bloot geeft, naauwlijks denken. Ja, ’k heb niet min dan gij een glorilievend hart !.. E RNESTUS. Mijn waarde,’twordtreeds tïjdjhtier dient niet lang gemard. De deur van ’t achterhuis moet ijllings zijn ontfloten. p’ Ba Het-...”
6

“...dan tijd.,* FRANCISCA, Ernestus omhelzende. Vaarwel!.. (Z.ich gevoelig van hem losrukkende.) Ik moet mijzelf verwinnen.-,. BERDE T O O N E E L. ERNKSTUS, KAREL, KA REL. Zie daar' van ons befluit tot hiertoe ’t Wit geraakt. éiCne s t U's; Waar blijft heer Fredrik toch ? het oogenblik genaakt. KAKEL. Stel u gèrust, mijnheer! laat vrij uw zorg verdwijnen. De dappre Fredrik zal gewislelijk verfchijnen. Zijn last is u bekend: hij moet de burgerfchaar’ Vergadren voor uw huis, in ’t algemeen gevaar.- Men-...”
7

“...HELDENSPEL. 21 Men kan zich op zijn vlijt en moed gerust vertrouwen. Maar zagt... hij is het zelf: ’k mogt veilig op hem bouwen. VIERDE T O O N E E L. ERNESTUS, KAREL, F RE D ERIK. F REP ER IK. &lijn vrienden! ’k heb mijn’ pligt naar uwen wensch be* (tracht, De dappre burgerij reeds voor uw huis georagt. Elk brandt van heldenvuur, ontvonkt doorfpijtentooren. ft Wil all> den trotfchen Brit... maar hoe! K A REL» Wat of wij hooret,! . V IJ F D E T O O N E E L. ERNESTOS, KAREL, FRED ERI KJ FLORIS, aan ’t hoofd van eenige gewagende burgers. FLORIS, tegen Ernestus. Ontzet u niet, mijnheer! wij vinden ons verpligt U, eer wij verder gaan, te Rellen voor ’t gezigt, Of ’t niet wel veiligst waare 'ons opzet nog te ftaaken ?.. ERNESTUS, hemfchielijk in de reden vallende. Hoe! wilt gij dan uwe eer, uw’ eed,uzelv’verzaaken? Wat lafheid kweekt uw hart!.. B 3 FliOr...”
8

“...ii DE MARQUIS DE BOUILLÉ, ft O RI S. Gëën lafheid; neen,mijnheer5 Wij zijn niet min dan gij bezield door moed en eer. Maar kan men op dien moed,ontbloot van magt, vertrouwen? De moed,van magt ontbloot,-zoudé onS Hechts rampen brou- Gij merkt het zelf .mijnheer! onze Ijver was te groot. /-went De moed verblindde ons Hechts. Wij loopen in den dofod, Als wij beftaan uw plan, zoo driftig, door te zetten. paNESTps. 6 'Bloodaarts! trekt vrij af: men zal ’t u niet beletten, Maar, wilt gij ’s Hemels ftraf niet pp uw halzen lain, Zoo doet de burgerij uw blooheid niet verftaan... Hoe klein ’t getal ook zij van onze bondgenooten , Een hoop als gij zoü Hechts tot fchafide hen vefgrooten. En rouwt u uwen eed ? Gij zijt ’er van ontzet; Mits dat ge, onzijdig zijnde, ons ddehvit niet belet, F L (> AIS. Gij durft, door fchamprc taal, dus onverdiend ons hoonenj Men kan op ’t klaarfte aan u, onwederlegbaar, toonen, De hoogde onmooglijkheid, hoe u de moed verblind’, Dat gij, ontbloot van magt, den vijand overwint...”
9

“...HELDENSPEL. 23 KAREL. Hij houdt, men merkt dit klaar, bet op der Britten hand. FKF.DESIK. Ach! waar’ hij flechts alleen een pest van ’t vaderland. FLOK1I. Dit gaat te hoog, mijnheer! ’k laat mij niet ftrafloos hoonen! QHij en de burgers trekken hun zijdgeweer; Frederik en Karei worden daarin, door Ernestus, weder hou- den.") ERNESTOS. Verdwaaldenlftaakt uw’toorn’ en wilt uw’ pligt betoonen. Hoe is ’t!.. heet dit den Brit vereend te keer te gaan ? Heet dit, als ’t broedren voegt, de hand in één te flaan ? Heet dit een Neêrlands hart in zijnen boezem kweeken ? Heet dit den wreevlen trots des ruwen Brits verbreeken ? In ’s Hemels naam! dat wij, vereend in trouw en moed, Dees gramfchap blusfchen in des vijands haatlijk bloed; Dat wij die plondraars, die ons naar den hartaêr dingen, Op ’t oogenblik, vereend, met heldenmoed befpringen! Keert weder tot uw’ pligt, verdoolde mannen! keert! Het is uw goed, uw bloed, uwe eer, die gij verweert, ’t Is beter ftervend’ vrij, als ’t helden voegt, te fneeven...”
10

“...34 DÈ MARQUIS DE BQUILLÉ, FLOR IS. Wij roemen mede, als gij, op deugd en heldenmoed^ Wij hooren mede, als gij, tot Neêrlands wakkre braaven.l KAREL. En toont u, voor ons oog, als waart gij Britfche flaaven. Nog eens: beraad u kort: ’t is tijd ; ’t is meêr dan tijd; Men fterve of overwinn’! wij zijn toch alles kwijt | FLOR IS. Uw taal fchijnt heidentaai; maar ze is alleen verwaten. Gij kunt niet meêr dan ik der Britten fnoodheid haaten; Maar deeze haat verblind mij met geen’ valfchen fchijn, Bik Nederlander is... ernestus. Neen, hoort een held te zijn. ,, Geen eedle ziel, die de eer of’t leven moet verliezen, ,, Kan immer twyflen welk van beiden'hy moet kiezen.” Zie daar de taal eens heids! dus fprak weleer de ryk. Wel,hebt geeenHollandsch hart?dat dan uwgrootheid blijk’. Gij hebt u, met een’ eed, aan ons belang verbonden. Verbreekt ge uw’ eed, en achtge uw deugd nog ongefchon- ([den? ’t Is waar.’k ontveins het niet,’t is meêr dan al te waar, Onze onderneem ing is ten hoogden vol gevaar...”
11

“...rd; Doch’twas geenszins den aartvanNeêrlandswakkre braaven Lang overheerd te zijn, als overwonnen flaaven. Het eerde ontzegt aan mij een naderend ontzet, Daar ’t laatfte in deezen Raat te blijven mij belet. ’t Ontwerp, door mij gevormd, hoedanig’t af moog’ loopen, Steunt dus op rede en pligt. F LOUIS. Maar kunt gij billijk hooppn Dat, fchoon uw fier befluit.’t geen mij ondoenlijk fchijnt, Ons al gelukken mogt, ons leed alsdan verdwijnt ? Een ligte vloot kan dra ons anderwerf bezoeken. Hoe zou men, in deez’ ftaat, zich tegens haar verkloeken ? B 5 Hoe...”
12

“...vadren eer, gekocht met goed en bloed, Wel, toon me in ’t Hollandsch kleed dan een Bataafsch ge- moed !.. {Floris en de Burgers, Jierk getroffen zijnde, werpen zich aan de voeten van Ernestus.j Wat zie ik!.. FLORIS. Ja, uw reên moest op ons zegepraalen. (Ernestus richt hem op.j Welaan, wij zijn gereed. Dat wij niet langer draaien. Koomt, mannen! volgen wij dien weêrga^loozen held! Men fchaam’ zijn blooheid zich; onze eer behoude’t veld. ERNESTUS. Vernieuwen Wij den eed. Koomt, mannen!dat wij zweeren. Wij zullen ons, verëend , töt in den dood verweeren. Dat hij, die de eer des lands niet voorfiaat, fnood vergaê! Men...”
13

“...aS DE MARQUIS DE BGUILLÉ, Men triomfeere of fneev’! dit zweeren wij. A L LE DE OVERIGEN. 6 Ja! FLORIS. Wij zweeren ’t anderwerf voor uwe en ’s Hemels oogen. ERNESTUS. Hoe ben ik om uw deugd, mijn vrienden, opgetogen ! (Tegen Floris.) Welaan, men fpoede zich naar onze burgerij. Wij beiden volgen u, en zijn itraks aan uw zij’. (Fredcrik, Floris, en de burgers vertrekken.') ZESDE T O O N E E L. ERNESTOS, KAREL. ERNESTUS. Mijn waarde vriend! vervoeg u bij de bondgenooten; Gelei hen midlerwijl, naar ’t plan door ons befloten. *k Volg u op 5t oogenblik, gefpoord door eedlec moed. ’t Is noodig dat ik eerst de vrouwenfchaar* begroet?. (_Hij vertrekt.) KAREL. 6 Hemel! op wiens hulp we in onze zaak vertrouwen, Doe mij de nederlaag der Britten haast aanfchouwen! Einde van het eerlle bedrijf. TWEE-...”
14

“...voerde u in den dood!.. Waar was mijn denkbeeld toch, toen ik u liet vertrekken! Is ’t mooglijk, kunt ge uzelv’voor’s vijands magt bedekken? Hoe zal een klein getal van burgren toeh beftaan Voor krijgsliên, lang gewoon met krijgstuig om te gaan? Hoe zal zoo zwak een magt den trotfchen Brit befpringen ? Emestusl.. ach! men zal u ’t ftaal in ’t harte wringen! Wat aaklig voorgevoel beknelt mijn angftig hart!.. Het is bijna vier uur. Waartoe zoo lang gemard.. ? Ach! bij uw laatst vaarwel, hebt gij mij duur gezworen, Dat ik, reeds vóór dit uur, van u bericht zou hooren. Waar toeft, waar blijft gij toch ?.. ach! 'tis gewis gedaan... Wat hoor ik ?..Karei! fpreek •, wat doet men mij verftaan? TWÉÉ....”
15

“...glansrijkvolle nacht! hoe voel ik mij verheugd! E R N E S T U S. Bepaal uw blijde taal, mijn gade! en wil mij hooren. Het uur van ons ontzet is mooglijk haast geboren. Doch vlei u niet te veel; ligt is ook ’t uur nabij Waarin ons onheil klimt, door Englands heerfchappïj. Na wij gezamentlijk, omtrent drie honderd fchreden, Zoo ftil ’t ons mooglijk was, reeds waaren voortgetreden, Terwijl elks harte blaakte in fleren heldenmoed, Heeft ons op weg een flaaf van Frederik begroet. Martellus, op wiens woord men veilig mag vertrouwen , Op wiens beproefde deugd heer Fredrikfteeds dorst bou- wen , Berichtte ons, hoe deez’ nacht, aan’seilandsachterkant, Met ongemeene ftilte, een krijgsmagt was geland. Hij, ijllings aangefpoord zijn’ heer dees maar’te brengen, Ontmoette oils juist op weg. De tijd kan niet gehengen Dat ik aan u ontvouw de redewisfeling. Vol fchrik, vol vreps en hoop, die beurtlings ons beving, Beflooten wij nu eens ons oogmerk door te zetten ; Dan fcheen voorzigtigheid ons d’aanflag te beletten:...”
16

“...3a DE MARQUIS DE BOUILLÉ, Dus ziet ge ons, in der ijl, met weêrzin, herwaarts koometl. Mijn vrienden! wat befluit dient thans te zijn genomen? Hoe toch gedraagen we ons in deeze omftandigheid ?. t RARE L. Mijnheer! men paar’ zijn’ moed voorzigtig met beleid. Men wachte eerst naar bericht wat krijgsmagt hier kwam landen. Zoo’tBritten zijn, men liep gewisflijk hen in handen* Of liefst wij vloogen dan moedwillig in den dood. Dat des geen dwaas beftaan ons aller ramp vergroot’ f Dan, ’t welk dè Hemèl geev’! zijn’t onze landgenooten, Zoo is der Britten val gewisfelijk befloten. Hoe zeer dus ieders hart in eedle fierheid blaak', ’t Is noodig dat men ’t werk, tot nadre ontdekking, fiaak’. Men zie zich eerst verlost van dit angstvallig hoopen; Daarbij, de morgen daagt; de nacht is reeds verloopen. Het lieve daglicht, hoe hartkoestrend’ voor nafuur, Verdooft, door zijnen gloed, ons blaakend heldenvuur. Hoe zeer ons oogmerk ’t licht der rede kan behaagen, Het durft zich niet ontbloot voor ’t helder...”
17

“...HELDENSPEL. 33 Dus, vrienden! ftaakenwij ons eerlijk opzet thans. Dat nooit volvoerd kan zijn bij ’s dagtoorts heldren glans, Die, rijzend’, ons verpligt, om onzen moed tefmooren. (Tegen Frederik.j Men ftell’,’t bericht waar’valsch dat ons uw flaafdeedt hoo- Volvoeren we ons befluit dan in den naasten nacht: Zoo houde onze eed en pligt nochtans hun volle kracht. Niet dat ik denken zou dat hij ons heeft bedrogen: Dit waar’ te veel gewaagd; hij is in ons vermogen. Dan, hoe ’t geval ook zij, is hier een vloot geland, JVlcn hou’ de burgers hier; zoo is men bij de hand, Zoo kan men zich elk uur naar ’t raadzaamfte is gedraagen. ERNESTUS. Mijn vriend, uw wijs ontwerp moet elk van ons behaagen. FLORIS. Volkoomen ftemmen wij in ’t geen gij hebt geraên. FREDERIK. Duldt dat ik voor een wijle eens moog’ naar buiten gaan: ^lijn hart verlangt naar ’t geen de Hemel zal verrichten. FLORIS, op de burgers wijzende. Dat we u verzelden, vriend ? . FREDERIK. Gij zult mij zeer verpligten. t * % c ER-...”
18

“...54 DÉ MARQUIS DE BOÜILLÉ, ERNESTUS. Ja, mijne vrienden! gaat: dat heel de burgerij, (Ik hoop dat ons befluit aan elk behaaglijk zij.) Het achterhuis betrekke, om de uitkomfte af te wachten} Zoo kan men fallen tijd’ zijn’ eed en pligt betrachten. (Zij vertrekken.') (Tegen Francisca.) ’t Is noodig dat gij ’t nieuws, zoo vreemd als vol gewigt, Aan al de vrouwen meldt. FRANCISCA. Ik breng haar zelf ’t bericht. (Zij vertrekt.) VIERDE T O O N E EL. ERNESTUS, KAREL. ERNESTUS. Zfie daar de nietigheid van ’s menfchen edelst’ poogen! Deez’ nacht ftelde ik den val der Britten mij voor oogen} Niets minder dachten Wij dan dit verëend befluit Nog in den Zelfden flacht zoo ras te zien gefluit..'. Mijn geest zweeft door een’ kring van vlugtige gepeinzen; Ik kan mijn hartsgevoel geenszins voor u ontveinzen; ’t Verraad maar al te zeer ^ene innerlijke fmart Van...”
19

“...36 DE MARQUIS DE BOUIELÉ, mmmm KAREL. Waar is ’t ? ’t geluid klonk in onze ooren. (Men hoort andermaal ten fchootJ) Nog eens!..Men gaa het zien. FLORIS, inkomende. Mijn heeren, ’k bid, houdt ftand. Gewis onze uitkomst ftaat alleen in ’s Hoogften hand. ’k Zag in ’t verfchiet bij ’t plein een menigte foldaaten; Zij liepen naar het fort, als vliegend’, langs de ftraaten, Terwijl nog anderen hen volgden op den voet. Den Hemel is bekend wat ons gebeuren moet. KAREL. Ik ga terftond om hoog eens uit het vengfter kijken. -FLORIS. En ik naar buiten. ÈRNESTÜS. Gaat.' ZESDE T O O N E E L. ERNES T US j FREDERIK. ERNESTUS. Wat of ons toch zal blijken ? 6 Hemel! red dit oord door uwe fterke hand! . I j r F RE-...”
20

“...geen misverftand. Hoé duister ’t ook moog’ zijn, het zal zich ras verklaaren, Wat heil of onheil ’t oord deez’ dag moet wedervaaren. ERNES T U $• ’k Verwacht met ongeduld of ’t waarheid zij of fehijn. ,’k Bedwing mijn moedig hart om werkeloos te zijn. FREDERIK. Wij zijn verpligt vooreerst iets naders af te wachten. zegende T O O N E E L. ERNESTUS, FREDERIK, KAREL. KAREL, in 't opkoomen. Men kan ziph voor gewis eerlang beveiligd achten. Want fchoon ik niet bezef wat hier thans ommegaat Gebeurt ’er niettemin eene ongemeene daad. Ik zag de troepen fluks naar ’t groote fort geloopen ; ,’t Paradeveld is leêg. Men ziet ’er flechts bij hoopen, Op de eene en andre fteê, een deel geweer in ’t rond , Als’t waar’ door fchrik beheerd, geworpen op den grond. De ontdekking van de vloot moet deez’verwarring wekken. •Wat reden doet den Brit zoo ijllings fortwaarts trekken ? Met uw verlof, mijnheer, ik zal naar buiten gaan, C 3 Dat 3...”