Your search within this document for 'kon' resulted in five matching pages.
1

“...Brit ten buit!... Wij zien, op ’t onverwachtfte, ons éénsflags ópgefcoomen, En weeten van geen’ krijg,en waanden niets te fchroomcn... 6 Dag van ijsiijkheên, van zwoegend hartverdriet! Wie peinst op dit tafreel, en fchrikt en fiddert niet! Wat leed weêrvoer dit oord, finds veertig bange weeken! Elk zag, op ’t onverwachtst’, zich van zijn recht verfleeken, Zijn fchatten weggeroofd, en de ampten zich ontrukt, Door Rodneij's plonderzucht, die alles woest verdrukt. Mijn vaderland! kon ik voor u meêr doen dan klaagen! Kon ik den trotfehen Brit uit dees kolonie jaagen! Mogt ik, mijn broeders! die met mij hier wordt getart, Eerlang de dwingiandij des vijands zien benard!.. Gij, Albefluurder! kent den grond van mijn gedachten; Waar kan ik grooter eer, waar beter lot verwachten, Dan dat ik met mijn bloed... FR AN-...”
2

“...oogmerk haar te toonen. KAREL. Mevrou w!uw heuschheid zal ons,hoop ik,wel verfchoonen, Dat wij een groot ontwerp, genoopt door wijzen drang, U, fchoon ’t u ook betreft $ verzweegen, tot zoo lang De tijd geboren fcheen om ’t veilig u te ontvouwen; Schoon we anders op uw deugd ten fterkften durfden bou- (wen. Een eedgenootfchap,hoogst met aller ramp begaan, Verbond zich onderling, eh achtte ’t ohgeraên Aan vrouw of kindren iets van zijn befluit te ontdekken, Ten waar’ het zijn ontwerp gewislijk kon voltrekken. Thans is het uur nabij, waarin de heldenmoed Onze eer herftellen zal; ’t uur, dat wij op het bloed B Ééns...”
3

“...HELDENSPEL. 27 Geen volk, dan Neêrlands volk, dat vrijheid meêr bekoort; Geen volk, dan'Neêrlands volk, leeft in een vrijer oord: 't Heeft vrijheid in ’t geloof; ’t heeft vrijheid in den wandel; »t Heeft vrijheid in het recht; ’t heeft vrijheid in den handel. Maar ach! dit groot gefchenk bezit gij flechts in fchijn. Hoe! wierden wij dan vrij om willig flaafsch te zijn? Ons, wien geen beulendrom van Alvaas kon braveeren, Ons laaten wij, 6 fchand’! door Britten laf verneêren ? Roemt ge op der vadren eer, gekocht met goed en bloed, Wel, toon me in ’t Hollandsch kleed dan een Bataafsch ge- moed !.. {Floris en de Burgers, Jierk getroffen zijnde, werpen zich aan de voeten van Ernestus.j Wat zie ik!.. FLORIS. Ja, uw reên moest op ons zegepraalen. (Ernestus richt hem op.j Welaan, wij zijn gereed. Dat wij niet langer draaien. Koomt, mannen! volgen wij dien weêrga^loozen held! Men fchaam’ zijn blooheid zich; onze eer behoude’t veld. ERNESTUS. Vernieuwen Wij den eed. Koomt, mannen!dat wij zweeren...”
4

“...fprak tot zijn foldaaten: », Mijn kinderen! houd moed; ik zal u niet verlaaten. Ik gaa u voor; het land is zeker ons; volgt mij, ,, Enftrijdt, zoo ’t weezen moet, als helden aan mijn zij’. ,, Verlosfen wij dit uur de Nederlandfche vrinden! ,, Wij zullen zekerlijk den Brit nog flaapend’ vinden.” Dus fprak hij: en dees taal, zoo treffend voorgefteld, Hervormde, op ’t oogenblik, den bloodflen ineen’ held. Zeshonderd waaren reeds naarwensch aan wal gekoomen, Eer’tnadrend morgenlicht de ontdekking kon doen fchroo- Elk voelde zijne hoop door zucht tot eer geflreeld. ” Nu wierd de gantfche magt in twaalven afgedeeld,
5

“...einde een fort, waarvan de Franfche vlag waait. EERSTE TOONEEL. ERNESTUS en KAREL, op den voorgrond; FRE- DERIK en FLORIS, aan ’t hoofd van eenige bur- gers; FRANCISCA, aan 't hoofd van eenige voornaame vrouwen. ERNESTUS. ’t Is zoo, getrouwe vriend! men zou dit kunnen denken. Nochtans de vlootvoogd zal zijn glori dus niet krenken. Verbeeld u flechts ’t verhaal des Franfchen officiers: Het was te éénvouwdig groot en ’t hadt te weinig zwiers, Dan dat we iets listigs of partijdigs zouden vreezen. Men kon in zijn gezigt het merk der waarheid leezen. Men wachte intusfchen af de komst des kommandants, En pleite voor ’t belang en de eer des vaderlands. KAREL. Dat niets zoo zeer dan’t heil mijns lands mij aan kan fpooren, Zal mijne taal aan elk, als ’t noodig is, doen hooren. *•51 3 ö er-...”