1 |
|
“...AAN DE
WELEDELE HEEREN
. DIRECTEUREN
E N
L EDEN
VAN HET
BLOEIEND, TOONEELOEFENEND
GENOOTSCHAP,
TER SPREUKE VOERENDE:
UTILE & AMUSANT;
GEVESTIGD TE AMSTELDAM.
Jjeöefnaars ecner kunst, zoo edel als verheven,
Waard’ dat haar elk waardeert!
•Hoe zal ik best u blijk van zuivre erkentnis geeven,
Daar ge ook mijn teedre kunst zoo vriendelijk vereert ?
3
Naauw’...”
|
|
2 |
|
“...welks wezenlijkheid mij noch
on'éigenaart g, noch onvoegzaam, noch onwaarfchijn-
lijk toefchijnt. -- Meer zal ik ’er niet van zeggen.
---- Zij, die denkende leezen en beöordeelen, zullen
mijn goed oogmerk, hoope ik, opmerken, en kunnen-
billijken.
Ik bedoelde met deezen arbeid een klein gedenkteken
van de lofwaardige en heldhaftige Herovering van St.
Euftatius te fchetfen; hiertoe heb ik mij van den too-
neelvorm bediend, en mijn Jlukje den naam van Hel-
denfpel gegeeven, dewijl die henaaming mij het eigen-
dartigjle voor hetzelve toefcheen.
jicht men mijn oogmerk billijk, en mijn’ arbeid ee-
nigszins voldoende; alsdan zal ik genoeg voor denzel-
ven beloond zijn.
Amfteldam,
16 Febr. 1782.
*
5
VER-...”
|
|
3 |
|
“...TP
VER T O ’ONER S.
D e marquis de b o u I l L É, Fransch bevelhebber ter zee.
Louis, Fransch kapitein tér zee.
ERNESTOS,")
Vgeweezen Raadsheeren te St. Eujlatius. '
KAREL, J
francisca, echt genoot e van Ernestus.
frederik,^
'fvoornaame burgers te St. Eujlatius.
FLORIS, J
Z W IJ G E N D E.
Burgers en vrouwen van St. Eujlatius.
Travjche Jcheepsofficieren en foldaaten.
Het tooneel is te ST. eustATIus.
Het fpel begint des nachts,ten één uur,en eindigt
tegen den middag. .
De gefchiedenis is voorgevallen, op Maandag,
den 26. November, 1781.
DE...”
|
|
4 |
|
“...1
D E
MARQUIS DE BOUILLÉ,
OF DE
HEROVERING
VAN
St. EUSTATIUS,
HELDENSPEL.
EERSTE BEDRIJF.
Het Tooneel is een kamer, in het huis van Ernestus.
EERSTE TOONEEL.
ERNESTUS, FRANCISCA.
FRANCISCA.
Zie daar, op uw verzoek, ten één uur opgedaan,
Mij ijllings aangekleed, en aan uw’ eisch voldaan*-
Maar wil mij nu de reên van uw begeerte ontvouwen;
Of voedt uw hart op mij ook eenig misvertrouwen ?
Gij
al...”
|
|
5 |
|
“...hartstocht zijn ?
Hij zou zoo koel, zoo laf, zoo önvcrfchillig weezcn ?
Gewis dan waar’ te onpas zijn edele aart geprezen ;
Dan hadt diens vallche tong de waarheid juist gezeid,
Die Neêrlands volk betigt van ongevoeligheid ;
Dan hadt zijn bittre pen met alle recht gefchreven,
Dat Neêrland geest,noch vuur,noch hartstocht waar’ gegee-
Dan was ’t, dat Engelberts, met eene mannenhand, (ven ;
Te onrecht verdedigd hadt den roem van ’t vaderland;
Een’ roem zoo oud, zoo groot, zoo edel ,zoo verheven!..
Het Franfche volk wordt meer tot vlugheid aangedreven;
’t Vergeet zijn rampen ligt; ’k ben hierin niet verblind.
Maar denk niet dat een man, die ’t vaderland bemint, •
Die nog’t oud Hollandsch hart voelt in den boezem kloppen,
Met recht zijn ooren voor ’s volks jammren toe kan floppen,
’t Is waar, ’t is eenmaal zoo; wij wennen onzefmart;
Maar de algemeene nood doorgrieft, verfcheurt mij’t hart-
Dat hart, dat gloeit en brandt voor ’s vaderlands belangen,
Ileeft, God zij dank! mijngaê, die liefdedrift...”
|
|
6 |
|
“...hartsgetij’!..»
ERNESTUS.
Neen, gade! ’t is geen drift, ontvonkt door razernij;
Het is de (tem der eer’, die’k in mijn hart hoor (preeken;
Geboren in een land dat deugden aan blijft kweeken,
Beroemd door held bij held , en eedle gloriedaên,
Daar ziet men nog elks hart voor vrijheid openftaan.
En eischte gij bewijs, geen duizend zouden misffen.
FRANCISCA.
Ik ben des overtuigd uit ’s lands gefchiedenisfên.
ERNESTUS.
En wilt gij dan dat ik in rust mijn leven ilijt ?
Ed zien dit oord ten prooij’ aan ’s vijapds wreevlen nijd »
Ja, nijd en fpijt en haat en afgunst doen hem woeden:
De trouw mijns vaderlands baarde ons dees tegenfpoeden...
ó Vaderlandfche deugd, die op uw braafheid (leunt!
Waaraan hebt ge u vertrouwd ? waarop hebt gij geleund ?
Op mijn verbonden, zegt ge ? ik (leunde op mijn traöaaten.
Met recht, mijn vaderland! daar mogtgeuopverlaaten.
Dan ach! thans ziet gij klaar, thans ziet gij met de daad,
Hoe zeer het heiligst recht den Brit ter harte gaat!...
Wie telt de menigte op van zyne ...”
|
|
7 |
|
“...verdreven ,•
Na hij acht guinies, Hechts tot voedfel voor zijn leven,
Van al zijn geld en goed bij zich verborgen hadt,
Op nieuw, gelijk een’ dief, baldaadig aangevat!
Men fneed zijn kleedrcn op, waar zag men ’tooitgebeuren ?
Om ook deez’ laatften duit als van zijn ziel te fcheuren.
Men fpaarde noch’tBataafsch’,noch’tGaIsch’,noch’t Britfche
• volk,
, , (dolk...
’t Amerikaansch,noch’tJoodsch’, voor ’s plondraars woesten
FRANC ISCA.
Ik ftem, geheel en al, in uw gegronde reden;
Ik piin het Hollandsch volk; ik acht het om zijn zeden;
En, fchoon mij ’t Franfche bloed- door hart en adren vloeit,
Uw liefde heeft mijn ziel aan ’s lands belang1 geboeid, '
Gij zegt, en gij hebt recht, ik wil dit zeer wel weeten,
De Franfchen kunnen ligt een’ droeven ramp vergeeten.
Doch...”
|
|
8 |
|
“...’t ftrekt hen tot geen blaam; want waarlijk, inderdaad,
De droefenis vermeert, de vreugd verwint het kwaad.
Althans door klaagen is hier’t minst niet uit te rechten.
ERNESTOS.
6 Hoe bekoort me uw’ deugd! de eer zal ons lot beflechten.
't Word tijd dat ik u meld, waartoe mijn moed befloot;
’k Herwin Euilatius voor NeêHand, of de dood...
6 Ja, de wreedfte dood zal ik veeleer begeeren,
Dan dit een beulenftoet ons langer zal braveeren.
FRANCISCA.
Hoe hartlijk gaarne deelde ikzelf in uw befluit!
Maar ziet gij niet den klip, waaröp uw pooging (luit?...
Ontbloot van (leun en magt; zoudt gij u roekloos waagen ?
Zult ge op een’ losfen grond...
(Ernestus ziet haar Jlerk aan, waardoor zij een poos
zwijgt.
Hoe! acht gij mij verflaagen ?...
Geloof mij, zoo ik ’t oord door u herwonnen zag.
Ik juichte in uw’ triömf! ik zegende den dag!...
Maar wie koomt ons gefprek hier zoo ontijdig (looren?
ERNESTOS.
Het is mijn boezemvriend. Nu zult gij alles hooren.
TWEE-...”
|
|
9 |
|
“...w!uw heuschheid zal ons,hoop ik,wel verfchoonen,
Dat wij een groot ontwerp, genoopt door wijzen drang,
U, fchoon ’t u ook betreft $ verzweegen, tot zoo lang
De tijd geboren fcheen om ’t veilig u te ontvouwen;
Schoon we anders op uw deugd ten fterkften durfden bou-
(wen.
Een eedgenootfchap,hoogst met aller ramp begaan,
Verbond zich onderling, eh achtte ’t ohgeraên
Aan vrouw of kindren iets van zijn befluit te ontdekken,
Ten waar’ het zijn ontwerp gewislijk kon voltrekken.
Thans is het uur nabij, waarin de heldenmoed
Onze eer herftellen zal; ’t uur, dat wij op het bloed
B Ééns...”
|
|
10 |
|
“...heimelijk gewapend ,
En vaatdig, binnen ’t uur, de woeste Britten, flaapend,
In hunn’ zorgloozen Haat, te vallen op het lijf.
Dat des uw kloek beleid onze eèdle poogirig ftijv’.
Wij durven aan uw zorg en toeverzigt betrouwen
Al onze kinderen, benevens.onze vrouwen;
En ’t is, na rijp beraad , bij ons dus overlegd,
Dat haar ons eerlijk doel dit uur eerst wordt gezegd.
Elk zal zijn huisgezin in ftilte herwaarts leiden:
Men wacht van uW beleid dat gij haar zult verbeiden;
Dat gij haar onderling, ?oo lang het ftrijden duurt,
Door uwe wijze reên, hemoedigt en befluurt.
FRANC CA*
Dees luisterwekkende eer ,waar.meê ’k mij zie befehenken^
Doet me aan ’t gevaar, waaraan ge u bloot geeft, naauwlijks
denken.
Ja, ’k heb niet min dan gij een glorilievend hart !..
E RNESTUS.
Mijn waarde,’twordtreeds tïjdjhtier dient niet lang gemard.
De deur van ’t achterhuis moet ijllings zijn ontfloten.
p’ Ba Het-...”
|
|
11 |
|
“...40 DE MARQUIS CE BOTriLLÉ,
Het tijdftip nadert vast; ik wacht de bondgenootën,
FRANCISCA.
En zoudt gij- dus terftond vertrekken zonder mij ?
ERNESTUS.
Stel u gerust, mijn lief! ik koom u daadiijk bij,
Ontfang in ’t achterhuis der braaven huisgezinnen.'
ft Is meêr dan tijd.,*
FRANCISCA, Ernestus omhelzende.
Vaarwel!..
(Z.ich gevoelig van hem losrukkende.)
Ik moet mijzelf verwinnen.-,.
BERDE T O O N E E L.
ERNKSTUS, KAREL,
KA REL.
Zie daar' van ons befluit tot hiertoe ’t Wit geraakt.
éiCne s t U's;
Waar blijft heer Fredrik toch ? het oogenblik genaakt.
KAKEL.
Stel u gèrust, mijnheer! laat vrij uw zorg verdwijnen.
De dappre Fredrik zal gewislelijk verfchijnen.
Zijn last is u bekend: hij moet de burgerfchaar’
Vergadren voor uw huis, in ’t algemeen gevaar.-
Men-...”
|
|
12 |
|
“...HELDENSPEL. 21
Men kan zich op zijn vlijt en moed gerust vertrouwen.
Maar zagt... hij is het zelf: ’k mogt veilig op hem bouwen.
VIERDE T O O N E E L.
ERNESTUS, KAREL, F RE D ERIK.
F REP ER IK.
&lijn vrienden! ’k heb mijn’ pligt naar uwen wensch be*
(tracht,
De dappre burgerij reeds voor uw huis georagt.
Elk brandt van heldenvuur, ontvonkt doorfpijtentooren.
ft Wil all> den trotfchen Brit... maar hoe!
K A REL»
Wat of wij hooret,! .
V IJ F D E T O O N E E L.
ERNESTOS, KAREL, FRED ERI KJ FLORIS,
aan ’t hoofd van eenige gewagende burgers.
FLORIS, tegen Ernestus.
Ontzet u niet, mijnheer! wij vinden ons verpligt
U, eer wij verder gaan, te Rellen voor ’t gezigt,
Of ’t niet wel veiligst waare 'ons opzet nog te ftaaken ?..
ERNESTUS, hemfchielijk in de reden vallende.
Hoe! wilt gij dan uwe eer, uw’ eed,uzelv’verzaaken?
Wat lafheid kweekt uw hart!..
B 3
FliOr...”
|
|
13 |
|
“...ii DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
ft O RI S.
Gëën lafheid; neen,mijnheer5
Wij zijn niet min dan gij bezield door moed en eer.
Maar kan men op dien moed,ontbloot van magt, vertrouwen?
De moed,van magt ontbloot,-zoudé onS Hechts rampen brou-
Gij merkt het zelf .mijnheer! onze Ijver was te groot. /-went
De moed verblindde ons Hechts. Wij loopen in den dofod,
Als wij beftaan uw plan, zoo driftig, door te zetten.
paNESTps.
6 'Bloodaarts! trekt vrij af: men zal ’t u niet beletten,
Maar, wilt gij ’s Hemels ftraf niet pp uw halzen lain,
Zoo doet de burgerij uw blooheid niet verftaan...
Hoe klein ’t getal ook zij van onze bondgenooten ,
Een hoop als gij zoü Hechts tot fchafide hen vefgrooten.
En rouwt u uwen eed ? Gij zijt ’er van ontzet;
Mits dat ge, onzijdig zijnde, ons ddehvit niet belet,
F L (> AIS.
Gij durft, door fchamprc taal, dus onverdiend ons hoonenj
Men kan op ’t klaarfte aan u, onwederlegbaar, toonen,
De hoogde onmooglijkheid, hoe u de moed verblind’,
Dat gij, ontbloot van magt, den vijand overwint...”
|
|
14 |
|
“...Hoe is ’t!.. heet dit den Brit vereend te keer te gaan ?
Heet dit, als ’t broedren voegt, de hand in één te flaan ?
Heet dit een Neêrlands hart in zijnen boezem kweeken ?
Heet dit den wreevlen trots des ruwen Brits verbreeken ?
In ’s Hemels naam! dat wij, vereend in trouw en moed,
Dees gramfchap blusfchen in des vijands haatlijk bloed;
Dat wij die plondraars, die ons naar den hartaêr dingen,
Op ’t oogenblik, vereend, met heldenmoed befpringen!
Keert weder tot uw’ pligt, verdoolde mannen! keert!
Het is uw goed, uw bloed, uwe eer, die gij verweert,
’t Is beter ftervend’ vrij, als ’t helden voegt, te fneeven,
Dan, tot der Britten,prooij’, in flavernij te leeven!
Of zij t gij gantsch ontaart van Hollandsch edel bloed ?..
B 4 FLO-...”
|
|
15 |
|
“...fnoodheid haaten;
Maar deeze haat verblind mij met geen’ valfchen fchijn,
Bik Nederlander is...
ernestus.
Neen, hoort een held te zijn.
,, Geen eedle ziel, die de eer of’t leven moet verliezen,
,, Kan immer twyflen welk van beiden'hy moet kiezen.”
Zie daar de taal eens heids! dus fprak weleer de ryk.
Wel,hebt geeenHollandsch hart?dat dan uwgrootheid blijk’.
Gij hebt u, met een’ eed, aan ons belang verbonden.
Verbreekt ge uw’ eed, en achtge uw deugd nog ongefchon-
([den?
’t Is waar.’k ontveins het niet,’t is meêr dan al te waar,
Onze onderneem ing is ten hoogden vol gevaar.
Maar is ’t wel mogelijk, voor vrijgeboren zielen,
Nog...”
|
|
16 |
|
“...wie kan bevroeden
Hoe diep gantsch Neêrland deelt in ’s oorlogs tegenfpoeden!
Wie onzer weet de reên, waarom ons ’t vaderland
Tot op dit oogenblik niet flaakt van ’s vijands band ?
Althans wij kunnen, in dees tijdsgefteltenisfen,
Daar ’t alles duister fchijnt, bezwaarlijk de oorzaak gisfen.
Maar ’t was van ouds af reeds der Batavieren aart,
Traag heul te zoeken in ’t verwoestend oorlogszwaard;
Doch’twas geenszins den aartvanNeêrlandswakkre braaven
Lang overheerd te zijn, als overwonnen flaaven.
Het eerde ontzegt aan mij een naderend ontzet,
Daar ’t laatfte in deezen Raat te blijven mij belet.
’t Ontwerp, door mij gevormd, hoedanig’t af moog’ loopen,
Steunt dus op rede en pligt.
F LOUIS.
Maar kunt gij billijk hooppn
Dat, fchoon uw fier befluit.’t geen mij ondoenlijk fchijnt,
Ons al gelukken mogt, ons leed alsdan verdwijnt ?
Een ligte vloot kan dra ons anderwerf bezoeken.
Hoe zou men, in deez’ ftaat, zich tegens haar verkloeken ?
B 5 Hoe...”
|
|
17 |
|
“...26 DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
Hoc zal...
ERNESTOS.
Wat ijdle zorg! hoe kan het mooglijk zijn!
Bedwelmt ge uw’ vrijen göest door vergezochten fchijn?
6, Mogetj wij ditmaal der Britten magt verpletten,
Wij Zullen anderwerf hen ’t landen wel beletten.
Elk onzer zij een held! elk onzer zij foldaat!
En’t fpreekwöord zegt te recht: koomt dag,dan tijd en raad.
Kan ’t zijn, wat ijdle vrees ftelt gij u thans voor o ogen!
Befluit, in ’s Hemels naam! ’t is nog in uw vermogen.
F LOR IS.
Geloof mij, ’k ben op ’t hoogst met onzen ramp begaan.
KAREL.
En kunt gij, op dit uur, nog langer u beraên ?
FREDERIK.
Een eedverbreeker kan de vrijheid nimmer baaten.
FLORIS.
Gij kunt, niet meêr dan ik, de laage flaafsheid haaten,
ERNESTOS.
Ja, Floris! de eer en pligt van een recht Hollandsch hart
Wordt nooit gefmoord, maar groeit, bij ’t groeien van de
fmart.
Cmen;
Geen volk, dan Neêrlands volk, durft meêr op vrijheid roe-
Gcen volk, dan Neêrlands volk, durft meêr de flaafsheid
doemen; Geen...”
|
|
18 |
|
“...HELDENSPEL. 27
Geen volk, dan Neêrlands volk, dat vrijheid meêr bekoort;
Geen volk, dan'Neêrlands volk, leeft in een vrijer oord:
't Heeft vrijheid in ’t geloof; ’t heeft vrijheid in den wandel;
»t Heeft vrijheid in het recht; ’t heeft vrijheid in den handel.
Maar ach! dit groot gefchenk bezit gij flechts in fchijn.
Hoe! wierden wij dan vrij om willig flaafsch te zijn?
Ons, wien geen beulendrom van Alvaas kon braveeren,
Ons laaten wij, 6 fchand’! door Britten laf verneêren ?
Roemt ge op der vadren eer, gekocht met goed en bloed,
Wel, toon me in ’t Hollandsch kleed dan een Bataafsch ge-
moed !..
{Floris en de Burgers, Jierk getroffen zijnde, werpen
zich aan de voeten van Ernestus.j
Wat zie ik!..
FLORIS.
Ja, uw reên moest op ons zegepraalen.
(Ernestus richt hem op.j
Welaan, wij zijn gereed. Dat wij niet langer draaien.
Koomt, mannen! volgen wij dien weêrga^loozen held!
Men fchaam’ zijn blooheid zich; onze eer behoude’t veld.
ERNESTUS.
Vernieuwen Wij den eed. Koomt, mannen!dat wij zweeren...”
|
|
19 |
|
“...burgerij.
Wij beiden volgen u, en zijn itraks aan uw zij’.
(Fredcrik, Floris, en de burgers vertrekken.')
ZESDE T O O N E E L.
ERNESTOS, KAREL.
ERNESTUS.
Mijn waarde vriend! vervoeg u bij de bondgenooten;
Gelei hen midlerwijl, naar ’t plan door ons befloten.
*k Volg u op 5t oogenblik, gefpoord door eedlec moed.
’t Is noodig dat ik eerst de vrouwenfchaar* begroet?.
(_Hij vertrekt.)
KAREL.
6 Hemel! op wiens hulp we in onze zaak vertrouwen,
Doe mij de nederlaag der Britten haast aanfchouwen!
Einde van het eerlle bedrijf.
TWEE-...”
|
|
20 |
|
“...2?
HELDENSPEL.
TWEEDE BEDRIJF.
Het Tooneel blijft onveranderd.
EERSTE TOONEEL.
francisca, alleen.
Wat naare angstvalligheid, waarin ik mij bevind!
6 Voorwerp van mijn trouw, zoo teêr van mij bemind,
Hoe meêr ik overpeins wat gij hebt voorgenomen,
Hoe meêr ik reden vind om voor mijn lot te fchroomen!
Uw fier, uw moedig hart, mijn dierbaare echtgenoot,
Vergat het wis gevaar, en voerde u in den dood!..
Waar was mijn denkbeeld toch, toen ik u liet vertrekken!
Is ’t mooglijk, kunt ge uzelv’voor’s vijands magt bedekken?
Hoe zal een klein getal van burgren toeh beftaan
Voor krijgsliên, lang gewoon met krijgstuig om te gaan?
Hoe zal zoo zwak een magt den trotfchen Brit befpringen ?
Emestusl.. ach! men zal u ’t ftaal in ’t harte wringen!
Wat aaklig voorgevoel beknelt mijn angftig hart!..
Het is bijna vier uur. Waartoe zoo lang gemard.. ?
Ach! bij uw laatst vaarwel, hebt gij mij duur gezworen,
Dat ik, reeds vóór dit uur, van u bericht zou hooren.
Waar toeft, waar blijft gij toch ?.. ach! 'tis gewis...”
|
|