Your search within this document for 'ge' resulted in 16 matching pages.
1

“...AAN DE WELEDELE HEEREN . DIRECTEUREN E N L EDEN VAN HET BLOEIEND, TOONEELOEFENEND GENOOTSCHAP, TER SPREUKE VOERENDE: UTILE & AMUSANT; GEVESTIGD TE AMSTELDAM. Jjeöefnaars ecner kunst, zoo edel als verheven, Waard’ dat haar elk waardeert! •Hoe zal ik best u blijk van zuivre erkentnis geeven, Daar ge ook mijn teedre kunst zoo vriendelijk vereert ? 3 Naauw’...”
2

“..., Daar ziet men nog elks hart voor vrijheid openftaan. En eischte gij bewijs, geen duizend zouden misffen. FRANCISCA. Ik ben des overtuigd uit ’s lands gefchiedenisfên. ERNESTUS. En wilt gij dan dat ik in rust mijn leven ilijt ? Ed zien dit oord ten prooij’ aan ’s vijapds wreevlen nijd » Ja, nijd en fpijt en haat en afgunst doen hem woeden: De trouw mijns vaderlands baarde ons dees tegenfpoeden... ó Vaderlandfche deugd, die op uw braafheid (leunt! Waaraan hebt ge u vertrouwd ? waarop hebt gij geleund ? Op mijn verbonden, zegt ge ? ik (leunde op mijn traöaaten. Met recht, mijn vaderland! daar mogtgeuopverlaaten. Dan ach! thans ziet gij klaar, thans ziet gij met de daad, Hoe zeer het heiligst recht den Brit ter harte gaat!... Wie telt de menigte op van zyne gruwelftukken! Hoe...”
3

“...HELDENSPEL. f5 Hoe zag men groot en klein door hem barbaarsch verdruk- (kcti! Wat woeste plondergeest zette u, 6 Britten! aan, ' Om aan elks eigendom uw wrcede vuist te liaan!... Uw eigen nagedacht’ zal, fchaamrood, u vervloeken, Dat ge, als een roofgcfpan, zoo verre u dorst verkloeken. Hoe wierd der volken recht onzinnig hier verkracht, De menschlijkheid verguisd, elks bittre rouw veracht! Hoe zag ik zelfs een’ Jood, fchier naakt van hier verdreven ,• Na hij acht guinies, Hechts tot voedfel voor zijn leven, Van al zijn geld en goed bij zich verborgen hadt, Op nieuw, gelijk een’ dief, baldaadig aangevat! Men fneed zijn kleedrcn op, waar zag men ’tooitgebeuren ? Om ook deez’ laatften duit als van zijn ziel te fcheuren. Men fpaarde noch’tBataafsch’,noch’tGaIsch’,noch’t Britfche • volk, , , (dolk... ’t Amerikaansch,noch’tJoodsch’, voor ’s plondraars woesten FRANC ISCA. Ik ftem, geheel en al, in uw gegronde reden; Ik piin het Hollandsch volk; ik acht het om zijn zeden; En, fchoon mij ’t Franfche...”
4

“...door klaagen is hier’t minst niet uit te rechten. ERNESTOS. 6 Hoe bekoort me uw’ deugd! de eer zal ons lot beflechten. 't Word tijd dat ik u meld, waartoe mijn moed befloot; ’k Herwin Euilatius voor NeêHand, of de dood... 6 Ja, de wreedfte dood zal ik veeleer begeeren, Dan dit een beulenftoet ons langer zal braveeren. FRANCISCA. Hoe hartlijk gaarne deelde ikzelf in uw befluit! Maar ziet gij niet den klip, waaröp uw pooging (luit?... Ontbloot van (leun en magt; zoudt gij u roekloos waagen ? Zult ge op een’ losfen grond... (Ernestus ziet haar Jlerk aan, waardoor zij een poos zwijgt. Hoe! acht gij mij verflaagen ?... Geloof mij, zoo ik ’t oord door u herwonnen zag. Ik juichte in uw’ triömf! ik zegende den dag!... Maar wie koomt ons gefprek hier zoo ontijdig (looren? ERNESTOS. Het is mijn boezemvriend. Nu zult gij alles hooren. TWEE-...”
5

“...ftijv’. Wij durven aan uw zorg en toeverzigt betrouwen Al onze kinderen, benevens.onze vrouwen; En ’t is, na rijp beraad , bij ons dus overlegd, Dat haar ons eerlijk doel dit uur eerst wordt gezegd. Elk zal zijn huisgezin in ftilte herwaarts leiden: Men wacht van uW beleid dat gij haar zult verbeiden; Dat gij haar onderling, ?oo lang het ftrijden duurt, Door uwe wijze reên, hemoedigt en befluurt. FRANC CA* Dees luisterwekkende eer ,waar.meê ’k mij zie befehenken^ Doet me aan ’t gevaar, waaraan ge u bloot geeft, naauwlijks denken. Ja, ’k heb niet min dan gij een glorilievend hart !.. E RNESTUS. Mijn waarde,’twordtreeds tïjdjhtier dient niet lang gemard. De deur van ’t achterhuis moet ijllings zijn ontfloten. p’ Ba Het-...”
6

“...het zelf .mijnheer! onze Ijver was te groot. /-went De moed verblindde ons Hechts. Wij loopen in den dofod, Als wij beftaan uw plan, zoo driftig, door te zetten. paNESTps. 6 'Bloodaarts! trekt vrij af: men zal ’t u niet beletten, Maar, wilt gij ’s Hemels ftraf niet pp uw halzen lain, Zoo doet de burgerij uw blooheid niet verftaan... Hoe klein ’t getal ook zij van onze bondgenooten , Een hoop als gij zoü Hechts tot fchafide hen vefgrooten. En rouwt u uwen eed ? Gij zijt ’er van ontzet; Mits dat ge, onzijdig zijnde, ons ddehvit niet belet, F L (> AIS. Gij durft, door fchamprc taal, dus onverdiend ons hoonenj Men kan op ’t klaarfte aan u, onwederlegbaar, toonen, De hoogde onmooglijkheid, hoe u de moed verblind’, Dat gij, ontbloot van magt, den vijand overwint... ’t Is uit een liefdrijk hart dat ik mij dorst verkloeken.., ERNESTUS. Jk moet dat liefdrijk hart op ’t allerflrengst vervleeken! KA....”
7

“...heidentaai; maar ze is alleen verwaten. Gij kunt niet meêr dan ik der Britten fnoodheid haaten; Maar deeze haat verblind mij met geen’ valfchen fchijn, Bik Nederlander is... ernestus. Neen, hoort een held te zijn. ,, Geen eedle ziel, die de eer of’t leven moet verliezen, ,, Kan immer twyflen welk van beiden'hy moet kiezen.” Zie daar de taal eens heids! dus fprak weleer de ryk. Wel,hebt geeenHollandsch hart?dat dan uwgrootheid blijk’. Gij hebt u, met een’ eed, aan ons belang verbonden. Verbreekt ge uw’ eed, en achtge uw deugd nog ongefchon- ([den? ’t Is waar.’k ontveins het niet,’t is meêr dan al te waar, Onze onderneem ing is ten hoogden vol gevaar. Maar is ’t wel mogelijk, voor vrijgeboren zielen, Nog...”
8

“...26 DE MARQUIS DE BOUILLÉ, Hoc zal... ERNESTOS. Wat ijdle zorg! hoe kan het mooglijk zijn! Bedwelmt ge uw’ vrijen göest door vergezochten fchijn? 6, Mogetj wij ditmaal der Britten magt verpletten, Wij Zullen anderwerf hen ’t landen wel beletten. Elk onzer zij een held! elk onzer zij foldaat! En’t fpreekwöord zegt te recht: koomt dag,dan tijd en raad. Kan ’t zijn, wat ijdle vrees ftelt gij u thans voor o ogen! Befluit, in ’s Hemels naam! ’t is nog in uw vermogen. F LOR IS. Geloof mij, ’k ben op ’t hoogst met onzen ramp begaan. KAREL. En kunt gij, op dit uur, nog langer u beraên ? FREDERIK. Een eedverbreeker kan de vrijheid nimmer baaten. FLORIS. Gij kunt, niet meêr dan ik, de laage flaafsheid haaten, ERNESTOS. Ja, Floris! de eer en pligt van een recht Hollandsch hart Wordt nooit gefmoord, maar groeit, bij ’t groeien van de fmart. Cmen; Geen volk, dan Neêrlands volk, durft meêr op vrijheid roe- Gcen volk, dan Neêrlands volk, durft meêr de flaafsheid doemen; Geen...”
9

“...Neêrlands volk, dat vrijheid meêr bekoort; Geen volk, dan'Neêrlands volk, leeft in een vrijer oord: 't Heeft vrijheid in ’t geloof; ’t heeft vrijheid in den wandel; »t Heeft vrijheid in het recht; ’t heeft vrijheid in den handel. Maar ach! dit groot gefchenk bezit gij flechts in fchijn. Hoe! wierden wij dan vrij om willig flaafsch te zijn? Ons, wien geen beulendrom van Alvaas kon braveeren, Ons laaten wij, 6 fchand’! door Britten laf verneêren ? Roemt ge op der vadren eer, gekocht met goed en bloed, Wel, toon me in ’t Hollandsch kleed dan een Bataafsch ge- moed !.. {Floris en de Burgers, Jierk getroffen zijnde, werpen zich aan de voeten van Ernestus.j Wat zie ik!.. FLORIS. Ja, uw reên moest op ons zegepraalen. (Ernestus richt hem op.j Welaan, wij zijn gereed. Dat wij niet langer draaien. Koomt, mannen! volgen wij dien weêrga^loozen held! Men fchaam’ zijn blooheid zich; onze eer behoude’t veld. ERNESTUS. Vernieuwen Wij den eed. Koomt, mannen!dat wij zweeren. Wij zullen ons, verëend , töt in den dood...”
10

“...2? HELDENSPEL. TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel blijft onveranderd. EERSTE TOONEEL. francisca, alleen. Wat naare angstvalligheid, waarin ik mij bevind! 6 Voorwerp van mijn trouw, zoo teêr van mij bemind, Hoe meêr ik overpeins wat gij hebt voorgenomen, Hoe meêr ik reden vind om voor mijn lot te fchroomen! Uw fier, uw moedig hart, mijn dierbaare echtgenoot, Vergat het wis gevaar, en voerde u in den dood!.. Waar was mijn denkbeeld toch, toen ik u liet vertrekken! Is ’t mooglijk, kunt ge uzelv’voor’s vijands magt bedekken? Hoe zal een klein getal van burgren toeh beftaan Voor krijgsliên, lang gewoon met krijgstuig om te gaan? Hoe zal zoo zwak een magt den trotfchen Brit befpringen ? Emestusl.. ach! men zal u ’t ftaal in ’t harte wringen! Wat aaklig voorgevoel beknelt mijn angftig hart!.. Het is bijna vier uur. Waartoe zoo lang gemard.. ? Ach! bij uw laatst vaarwel, hebt gij mij duur gezworen, Dat ik, reeds vóór dit uur, van u bericht zou hooren. Waar toeft, waar blijft gij toch ?.. ach! 'tis gewis...”
11

“...3a DE MARQUIS DE BOUILLÉ, Dus ziet ge ons, in der ijl, met weêrzin, herwaarts koometl. Mijn vrienden! wat befluit dient thans te zijn genomen? Hoe toch gedraagen we ons in deeze omftandigheid ?. t RARE L. Mijnheer! men paar’ zijn’ moed voorzigtig met beleid. Men wachte eerst naar bericht wat krijgsmagt hier kwam landen. Zoo’tBritten zijn, men liep gewisflijk hen in handen* Of liefst wij vloogen dan moedwillig in den dood. Dat des geen dwaas beftaan ons aller ramp vergroot’ f Dan, ’t welk dè Hemèl geev’! zijn’t onze landgenooten, Zoo is der Britten val gewisfelijk befloten. Hoe zeer dus ieders hart in eedle fierheid blaak', ’t Is noodig dat men ’t werk, tot nadre ontdekking, fiaak’. Men zie zich eerst verlost van dit angstvallig hoopen; Daarbij, de morgen daagt; de nacht is reeds verloopen. Het lieve daglicht, hoe hartkoestrend’ voor nafuur, Verdooft, door zijnen gloed, ons blaakend heldenvuur. Hoe zeer ons oogmerk ’t licht der rede kan behaagen, Het durft zich niet ontbloot voor ’t helder...”
12

“...FREDERIK. Waar preekt gij van ? wat is ’t ? wat raag ’er toch gefchiêt} ? TIENDE T O O N E E L. FLORXSj ERNEST 17 S , KAREL, FREDERIK, FLORIS. ^lijn heeren! 6 hadt gij dat fchouwfpel aangezien!.. Ik zag Cockburnc alleen op gindfche zijde rijden, En eensflags door een troep foldaaten vreemd beftrijden. Zij kwaamen hem , zoo ’t fcheen, toevallig te gemoet’. Hij werd van hen terftond naar krijgsmans wijz’ begroet. ,, Waarhenen trekt gij toch zoo fpoedig,mijne vrinden? „ Wat is ’er gaans? wat zult of wilt ge u onderwinden ?” Dus fprak de generaal, en ’t antwoord was: „ Niets meer „ Dan dat de Franfchen u gevangen neemen, heer, 1 „ En dat Euflatius door hen flechts is hernomen”, Der Britten hoofdman fchecn als uit den flaaptekoomen, De trotsheid zyns gelaats vervloog met éénen vaart. Men ligt, al fchimpend’, hem van ’t trappelende paard, En zet hem op den grond. Hij ftaat geheel verlegen: *t Was juist of fir Cockburne een’ zinvang hadt gekregen. In ’t kort, men eischt van hem het fcherpgewette ftaal...”
13

“...4» DE MARQUIS DE BOUILLÉ, ELFDE T O O N E E L. ERNESTUS, KAREL, FREDERIK, FLORIS*, LOUIS, wordende door éenige burgers ingeleid, die hem, met een teken, tot Ernestus wij- zen, en daarna vertrekken. LOUIS. ^lijnheer i dit eiland is door onzen kommandant Hernomen van den Brit, en in der Frtfnfchen hand. Ge ontzet op dit bericht ? doch wil uw vrees bepaalen. Men zal ten minften u niet op zijn Britsch onthaalen: Want, fchoon mijn last als nog niet verdergaat, mijnheer, Weet dat het Franfche volk naijvrig is op de eer. Gij hebt van onze komst in ’t minst geen leed te vreezen. De waare man van eer kan nimmer dwingland weezen! Daarbij mijn koning is de vriend van Nederland, De geesfel van den Brit, en hier uw fterke hand. ERNESTUS. Wij achten ons vereerd, mijnheer! uhier teaanfchouwen, En durven veilig op der Franfchen vriendfchap bouwen. Zij zijn ons inderdaad van harten wellekoom’. Uw komst verbaast ons wel,maar wekt in ons geen’fehroom. ’k Durf aan der Franfchen trouw gerust mijn zegel hangen...”
14

“...man, ons volgende op den voet, Vondt zich de dappre Brit op harder toon’ begroet; Zij vuurden op den hoop en fchooten drie ter neder. Wij liepen t’laam naar ’t fort, alwaar men ons zoo teder Als heufehelijk ontfing, gelijk ’t aan vrienden past... . Maar hoe vondt zich de Brit op ’t fchrikkelijkst verrast! Want naauwlijks hadt men ons als vrienden ingelaaten, Of’t was „Geeft uw geweer! hier kan geen veinzen baateti I „ Geeft u gevangen, of niet één ontkoomt de magt ,, Der Franfchen, in wier hand ge u heden ziet gebragt P’ In ’t kort, in één kwartier, na d’arbeid was begonneni Was...”
15

“...46 DE MARQUIS DE BOÜILLÉ, Was bij de agthonderd man, en fort, en all’ gewonnen} En ’t geen dit vreemd geval, zoo roemrijk, nog vergroot, Zelfs niet één Franschman is, bij al ’t gevaar, gedood- ERNESTUS. Mijnheer! wij allen liaan verrukt eri opgetogen. KAREL. Wij eeren uwe deugd en dapper krijgsvermogen- FRED ERIK, Wij zien in dit bedrijf des Hemels fterke hand. LOUIS. Nu heb ik verder last van onzen kommandant (gen, Te melden, dat ge op *t hoogst den vlootvoogd zult vemoe- U met de burgerij dit uur aan ’t fort te voegen. Zijn exellentie wenscht met u in ’t openbaar Te fpreeken, voor het oog der gantfche burgerfchaar’. ERNESTUS. Wij zullen naar waardij den braaven beid begroeten, En twijflen niet in hem een’ waaren vriend te ontmoeten. TWAALFDE T O O N E E L. ERNESTUS, KAREL, FREDERIK, FLORIS. KAREL. Ziïe daar een zaak zoo vreemd als immer is gefchied. Dan wie van ons ziet hier ’t beftuur des Hemels niet ?...”
16

“...oog op deeze vlag te liaan ? Zij is het edel merk der Franlche heldendaên t ’t Is uw befchouwing waard’, 6 braave Batavieren, Dat gij der Franfchen vlag van dit fortres ziet zwieren! ’t Is tot der Gallen eer, en ’t drekt geenszins tot fchand" Nóch van Eudatius, noch ’t roemrijk Nederland... Doch, kan uw oog dien glans niet op den duur verdraagen, QAlle de perjoonen , hebben dit tijdjlip, waarop ijllings de Franfche vlag neêrgelaaten, en de Hollandfche op- geheisd wordt, de oogen op den Marquis ge- vestigd, zonder de genoemde verandering te bemerken0 Spreekt, vrienden!... kan u dan dees luister meer behaagen? Gij zwijgt ?... gij daat verdomd ?'... ó glorirfjk gezigt!... Staat op! daat op! ik volg flcchts de infpraak van mijn’ pligt. 6 Driewerf heilrijk uur! ’k zie u van blijdfchap weenen!... Dat vrij uw zorg en angst voor altijd zij verdwenen. ’k Hernam dit eiland niet voor Frankrijks opperheer; Neen, tot der Staaten heil fs ’t dat ik triomfeer!...”