Your search within this document for 'en' resulted in 49 matching pages.
 
1

“...INHOUD. IV. DE marquis de bouillé, Heldenfpel Amfl-. 1782, V, DE JUFFERLIJKE KAMERDIENAAR, Blijfpel. . Amfl. 1783. VI. elfrjde, Treurfpcl. . . Amfl. 1783. (Gefchenk voor Tooneeldichters en Tooneel- fpeelers. , Amfl:. 1781.)...”
2

“...Naauw’zaagt gij mijnen held, naauw’trad hij voor uwe oogen, Hoe teder ook gemaaid , Of hij hield uwe zie!, uw voelend hart bewogen, En zag op’tftreelendst’zich door uwe gunst beftraald. Öc held, de waare held, hoeft zeker geen befcherming: De deugd behoedt haar kroost: Maar gij, door haar beftuurd, gij bied hem uwe omarming, Terwijl mijil zangeres voor uwe vriendfehap bloost. Geen blos van fchaamte dekt nogthans haar eerbre wangen; • Nooit zong ze een fchandlijk lied: Maar ziende een flaauw tafreel zooheufehelijk ontfangen, Verraad de vrees haar kracht, daar zij haar zwakheid ziet». Zij poogde eert’ eedlen held, door ijvet aangedreven, Te fcbüdren door haar kunst; Hij treedt,ontbloot van zwier,ligt te onvolmaakt in ’t leven; . En.ziet.,gijzelf, gij fchenkt hem’t Gerfel uwer gunst. Heb...”
3

“...R I CRT. 11 et onderwerp van dit tooneelftukje is, gelijk de tijtel aanwijst, de Herovering van St, Euftatius, door den Marquis de bouillé; eene gebeurtenis, welke voor mijne landgenooten, en elk bewonderaar van waare heldendeugd} niet onverfchïllig kan zijn. Ik vleie mij, de historifche waarheid dier gefchiede* nis, als tooneel-dichter, volledig genoeg, doch tevens zonder eenige vergrooting , te hebben voorgefield, Waare deugd behoeft geene fieraaden, als zijnde op zichzelve genoeg verheven; en even min behoort men de ondeugd, tot fchande der menfclielijkheid, affchu- weiijker te fckilderen, dan met haare eigen kleuren. Men pasje deeze aanmerkingen toe, op de handelingen der Engelfchen , te St. Euftatius, zedert zij hetzelve innaamen, en op die der Franfchen,bij en naderzelver roemrijke Herovering, en oordeele over mijne behan- deling. De...”
4

“...VOORBERICHT. De handeling der Nederlanderen, in dit Jlukje, rust op zodanig een Ideaal, welks wezenlijkheid mij noch on'éigenaart g, noch onvoegzaam, noch onwaarfchijn- lijk toefchijnt. -- Meer zal ik ’er niet van zeggen. ---- Zij, die denkende leezen en beöordeelen, zullen mijn goed oogmerk, hoope ik, opmerken, en kunnen- billijken. Ik bedoelde met deezen arbeid een klein gedenkteken van de lofwaardige en heldhaftige Herovering van St. Euftatius te fchetfen; hiertoe heb ik mij van den too- neelvorm bediend, en mijn Jlukje den naam van Hel- denfpel gegeeven, dewijl die henaaming mij het eigen- dartigjle voor hetzelve toefcheen. jicht men mijn oogmerk billijk, en mijn’ arbeid ee- nigszins voldoende; alsdan zal ik genoeg voor denzel- ven beloond zijn. Amfteldam, 16 Febr. 1782. * 5 VER-...”
5

“...TP VER T O ’ONER S. D e marquis de b o u I l L É, Fransch bevelhebber ter zee. Louis, Fransch kapitein tér zee. ERNESTOS,") Vgeweezen Raadsheeren te St. Eujlatius. ' KAREL, J francisca, echt genoot e van Ernestus. frederik,^ 'fvoornaame burgers te St. Eujlatius. FLORIS, J Z W IJ G E N D E. Burgers en vrouwen van St. Eujlatius. Travjche Jcheepsofficieren en foldaaten. Het tooneel is te ST. eustATIus. Het fpel begint des nachts,ten één uur,en eindigt tegen den middag. . De gefchiedenis is voorgevallen, op Maandag, den 26. November, 1781. DE...”
6

“...1 D E MARQUIS DE BOUILLÉ, OF DE HEROVERING VAN St. EUSTATIUS, HELDENSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel is een kamer, in het huis van Ernestus. EERSTE TOONEEL. ERNESTUS, FRANCISCA. FRANCISCA. Zie daar, op uw verzoek, ten één uur opgedaan, Mij ijllings aangekleed, en aan uw’ eisch voldaan*- Maar wil mij nu de reên van uw begeerte ontvouwen; Of voedt uw hart op mij ook eenig misvertrouwen ? Gij al...”
7

“...den roem van ’t vaderland; Een’ roem zoo oud, zoo groot, zoo edel ,zoo verheven!.. Het Franfche volk wordt meer tot vlugheid aangedreven; ’t Vergeet zijn rampen ligt; ’k ben hierin niet verblind. Maar denk niet dat een man, die ’t vaderland bemint, • Die nog’t oud Hollandsch hart voelt in den boezem kloppen, Met recht zijn ooren voor ’s volks jammren toe kan floppen, ’t Is waar, ’t is eenmaal zoo; wij wennen onzefmart; Maar de algemeene nood doorgrieft, verfcheurt mij’t hart- Dat hart, dat gloeit en brandt voor ’s vaderlands belangen, Ileeft, God zij dank! mijngaê, die liefdedrift ontfangen. Die zelfde liefdetrek die elk Bataver voedt, Offehoon een Britfche pen, beftuurd door trouchen moed, Ze...”
8

“...'HELDENSPEL. ' r* Ze in ons ontkennen dorst, hoe glansrijk in zijne oogen: Die liefde werkt in mij, zij wekt mijn mededoogen, Zij voert mijn leed ten topp’, door die gevoeligheid, Die fnikkend’klaagt en kermt,en om’s lands rampenfchreit... Wat redeloos beftaan! wat fchijnverniste vonden! W^t is ’er niet geroofd, geplonderd en gefchonden! Hoe wierd de koopvaardij belemmerd en gefluit! Hoe viel Euftatius den wreevlen Brit ten buit!... Wij zien, op ’t onverwachtfte, ons éénsflags ópgefcoomen, En weeten van geen’ krijg,en waanden niets te fchroomcn... 6 Dag van ijsiijkheên, van zwoegend hartverdriet! Wie peinst op dit tafreel, en fchrikt en fiddert niet! Wat leed weêrvoer dit oord, finds veertig bange weeken! Elk zag, op ’t onverwachtst’, zich van zijn recht verfleeken, Zijn fchatten weggeroofd, en de ampten zich ontrukt, Door Rodneij's plonderzucht, die alles woest verdrukt. Mijn vaderland! kon ik voor u meêr doen dan klaagen! Kon ik den trotfehen Brit uit dees kolonie jaagen! Mogt ik, mijn broeders...”
9

“...14 DE MARQUIS DE BOUILLÊ, FRANCISC A. Wat ijslijk hartsgetij’!..» ERNESTUS. Neen, gade! ’t is geen drift, ontvonkt door razernij; Het is de (tem der eer’, die’k in mijn hart hoor (preeken; Geboren in een land dat deugden aan blijft kweeken, Beroemd door held bij held , en eedle gloriedaên, Daar ziet men nog elks hart voor vrijheid openftaan. En eischte gij bewijs, geen duizend zouden misffen. FRANCISCA. Ik ben des overtuigd uit ’s lands gefchiedenisfên. ERNESTUS. En wilt gij dan dat ik in rust mijn leven ilijt ? Ed zien dit oord ten prooij’ aan ’s vijapds wreevlen nijd » Ja, nijd en fpijt en haat en afgunst doen hem woeden: De trouw mijns vaderlands baarde ons dees tegenfpoeden... ó Vaderlandfche deugd, die op uw braafheid (leunt! Waaraan hebt ge u vertrouwd ? waarop hebt gij geleund ? Op mijn verbonden, zegt ge ? ik (leunde op mijn traöaaten. Met recht, mijn vaderland! daar mogtgeuopverlaaten. Dan ach! thans ziet gij klaar, thans ziet gij met de daad, Hoe zeer het heiligst recht den Brit...”
10

“...groot en klein door hem barbaarsch verdruk- (kcti! Wat woeste plondergeest zette u, 6 Britten! aan, ' Om aan elks eigendom uw wrcede vuist te liaan!... Uw eigen nagedacht’ zal, fchaamrood, u vervloeken, Dat ge, als een roofgcfpan, zoo verre u dorst verkloeken. Hoe wierd der volken recht onzinnig hier verkracht, De menschlijkheid verguisd, elks bittre rouw veracht! Hoe zag ik zelfs een’ Jood, fchier naakt van hier verdreven ,• Na hij acht guinies, Hechts tot voedfel voor zijn leven, Van al zijn geld en goed bij zich verborgen hadt, Op nieuw, gelijk een’ dief, baldaadig aangevat! Men fneed zijn kleedrcn op, waar zag men ’tooitgebeuren ? Om ook deez’ laatften duit als van zijn ziel te fcheuren. Men fpaarde noch’tBataafsch’,noch’tGaIsch’,noch’t Britfche • volk, , , (dolk... ’t Amerikaansch,noch’tJoodsch’, voor ’s plondraars woesten FRANC ISCA. Ik ftem, geheel en al, in uw gegronde reden; Ik piin het Hollandsch volk; ik acht het om zijn zeden; En, fchoon mij ’t Franfche bloed- door hart en adren...”
11

“...vermeert, de vreugd verwint het kwaad. Althans door klaagen is hier’t minst niet uit te rechten. ERNESTOS. 6 Hoe bekoort me uw’ deugd! de eer zal ons lot beflechten. 't Word tijd dat ik u meld, waartoe mijn moed befloot; ’k Herwin Euilatius voor NeêHand, of de dood... 6 Ja, de wreedfte dood zal ik veeleer begeeren, Dan dit een beulenftoet ons langer zal braveeren. FRANCISCA. Hoe hartlijk gaarne deelde ikzelf in uw befluit! Maar ziet gij niet den klip, waaröp uw pooging (luit?... Ontbloot van (leun en magt; zoudt gij u roekloos waagen ? Zult ge op een’ losfen grond... (Ernestus ziet haar Jlerk aan, waardoor zij een poos zwijgt. Hoe! acht gij mij verflaagen ?... Geloof mij, zoo ik ’t oord door u herwonnen zag. Ik juichte in uw’ triömf! ik zegende den dag!... Maar wie koomt ons gefprek hier zoo ontijdig (looren? ERNESTOS. Het is mijn boezemvriend. Nu zult gij alles hooren. TWEE-...”
12

“...HELDENSPEL. 17 TWEEDE T O O N E E L. ERNESTUS, FRANCISCA, KAREL. ERNESTUS. Wecs welkoom, waarde vriend! KAREL. Hoe is 't, zijt gij gereed ? ERNESTUS. ö Ja, met al mijn hart. Mijn gade is reeds gekleed, En ’t is thans meêr dan tijd ons oogmerk haar te toonen. KAREL. Mevrou w!uw heuschheid zal ons,hoop ik,wel verfchoonen, Dat wij een groot ontwerp, genoopt door wijzen drang, U, fchoon ’t u ook betreft $ verzweegen, tot zoo lang De tijd geboren fcheen om ’t veilig u te ontvouwen; Schoon we anders op uw deugd ten fterkften durfden bou- (wen. Een eedgenootfchap,hoogst met aller ramp begaan, Verbond zich onderling, eh achtte ’t ohgeraên Aan vrouw of kindren iets van zijn befluit te ontdekken, Ten waar’ het zijn ontwerp gewislijk kon voltrekken. Thans is het uur nabij, waarin de heldenmoed Onze eer herftellen zal; ’t uur, dat wij op het bloed B Ééns...”
13

“...wreevlen vijands, trots op zijne onmenschlïjkheden, Verhaalen zullen ’t leed, van zijn geweld geleden. Gij fchrikt ? herdel uw’ geest: uw tegenwoordigheid Is ons ten hoogden nut, gepaard met uw beleid. Herfteluw’geest,mevrouw... Wat gloedftraaltuituweoogen? FRANC IS CA. * Ik ftaa om uW ontwerp verrukt en opgetogen. Betoog, betoog mij fïegts de minde mooglijkheid Dat gy ’t volvoeren kunt; en ik, ik ben bereid, ’k Ben vaardig wat ik kan te doen voor uw belangen. ERNESTUS. 6 Hemel! welk een gaê mogt ik van u ontfangen! Mijn waardde!... Ja, gijzelf zult deelen in den roem. KAREL. Is ’t mooglijk dat ik u den moed der braaven noem’, Die zich, daartoe genoopt,zelfs binnen weinig donden, Bij hand, en mondden eede,aan ons op 't derkst verbonden, Om, vóór de dagefcrad thans de oosterkim me groet, Ons leed te wreeken op den Bsitfchen beulcndoet. ’tOntwerp,doorofisgefmeed,moog’hoogstgevaarlijkwezen; De moed, die elk bezielt, verbant al 't laffe vreezen. Wij deunen op de hulp van d*Opperbemelheer, Op...”
14

“...'HELDENSPEL. t# Gevoel, dat ieders hart op ’t heerlijkst kan verfterken, Zal dubblen mannenmoed in onzen geest bewerken; Terwijl ’t ons noopt,en dringt, en drijft,den Brit ter fchand’, Dit oord ontzet te zien voor 't lieve vaderland. Tweehonderd braaven zijn reeds heimelijk gewapend , En vaatdig, binnen ’t uur, de woeste Britten, flaapend, In hunn’ zorgloozen Haat, te vallen op het lijf. Dat des uw kloek beleid onze eèdle poogirig ftijv’. Wij durven aan uw zorg en toeverzigt betrouwen Al onze kinderen, benevens.onze vrouwen; En ’t is, na rijp beraad , bij ons dus overlegd, Dat haar ons eerlijk doel dit uur eerst wordt gezegd. Elk zal zijn huisgezin in ftilte herwaarts leiden: Men wacht van uW beleid dat gij haar zult verbeiden; Dat gij haar onderling, ?oo lang het ftrijden duurt, Door uwe wijze reên, hemoedigt en befluurt. FRANC CA* Dees luisterwekkende eer ,waar.meê ’k mij zie befehenken^ Doet me aan ’t gevaar, waaraan ge u bloot geeft, naauwlijks denken. Ja, ’k heb niet min dan gij een...”
15

“...40 DE MARQUIS CE BOTriLLÉ, Het tijdftip nadert vast; ik wacht de bondgenootën, FRANCISCA. En zoudt gij- dus terftond vertrekken zonder mij ? ERNESTUS. Stel u gerust, mijn lief! ik koom u daadiijk bij, Ontfang in ’t achterhuis der braaven huisgezinnen.' ft Is meêr dan tijd.,* FRANCISCA, Ernestus omhelzende. Vaarwel!.. (Z.ich gevoelig van hem losrukkende.) Ik moet mijzelf verwinnen.-,. BERDE T O O N E E L. ERNKSTUS, KAREL, KA REL. Zie daar' van ons befluit tot hiertoe ’t Wit geraakt. éiCne s t U's; Waar blijft heer Fredrik toch ? het oogenblik genaakt. KAKEL. Stel u gèrust, mijnheer! laat vrij uw zorg verdwijnen. De dappre Fredrik zal gewislelijk verfchijnen. Zijn last is u bekend: hij moet de burgerfchaar’ Vergadren voor uw huis, in ’t algemeen gevaar.- Men-...”
16

“...HELDENSPEL. 21 Men kan zich op zijn vlijt en moed gerust vertrouwen. Maar zagt... hij is het zelf: ’k mogt veilig op hem bouwen. VIERDE T O O N E E L. ERNESTUS, KAREL, F RE D ERIK. F REP ER IK. &lijn vrienden! ’k heb mijn’ pligt naar uwen wensch be* (tracht, De dappre burgerij reeds voor uw huis georagt. Elk brandt van heldenvuur, ontvonkt doorfpijtentooren. ft Wil all> den trotfchen Brit... maar hoe! K A REL» Wat of wij hooret,! . V IJ F D E T O O N E E L. ERNESTOS, KAREL, FRED ERI KJ FLORIS, aan ’t hoofd van eenige gewagende burgers. FLORIS, tegen Ernestus. Ontzet u niet, mijnheer! wij vinden ons verpligt U, eer wij verder gaan, te Rellen voor ’t gezigt, Of ’t niet wel veiligst waare 'ons opzet nog te ftaaken ?.. ERNESTUS, hemfchielijk in de reden vallende. Hoe! wilt gij dan uwe eer, uw’ eed,uzelv’verzaaken? Wat lafheid kweekt uw hart!.. B 3 FliOr...”
17

“...ii DE MARQUIS DE BOUILLÉ, ft O RI S. Gëën lafheid; neen,mijnheer5 Wij zijn niet min dan gij bezield door moed en eer. Maar kan men op dien moed,ontbloot van magt, vertrouwen? De moed,van magt ontbloot,-zoudé onS Hechts rampen brou- Gij merkt het zelf .mijnheer! onze Ijver was te groot. /-went De moed verblindde ons Hechts. Wij loopen in den dofod, Als wij beftaan uw plan, zoo driftig, door te zetten. paNESTps. 6 'Bloodaarts! trekt vrij af: men zal ’t u niet beletten, Maar, wilt gij ’s Hemels ftraf niet pp uw halzen lain, Zoo doet de burgerij uw blooheid niet verftaan... Hoe klein ’t getal ook zij van onze bondgenooten , Een hoop als gij zoü Hechts tot fchafide hen vefgrooten. En rouwt u uwen eed ? Gij zijt ’er van ontzet; Mits dat ge, onzijdig zijnde, ons ddehvit niet belet, F L (> AIS. Gij durft, door fchamprc taal, dus onverdiend ons hoonenj Men kan op ’t klaarfte aan u, onwederlegbaar, toonen, De hoogde onmooglijkheid, hoe u de moed verblind’, Dat gij, ontbloot van magt, den vijand overwint...”
18

“...HELDENSPEL. 23 KAREL. Hij houdt, men merkt dit klaar, bet op der Britten hand. FKF.DESIK. Ach! waar’ hij flechts alleen een pest van ’t vaderland. FLOK1I. Dit gaat te hoog, mijnheer! ’k laat mij niet ftrafloos hoonen! QHij en de burgers trekken hun zijdgeweer; Frederik en Karei worden daarin, door Ernestus, weder hou- den.") ERNESTOS. Verdwaaldenlftaakt uw’toorn’ en wilt uw’ pligt betoonen. Hoe is ’t!.. heet dit den Brit vereend te keer te gaan ? Heet dit, als ’t broedren voegt, de hand in één te flaan ? Heet dit een Neêrlands hart in zijnen boezem kweeken ? Heet dit den wreevlen trots des ruwen Brits verbreeken ? In ’s Hemels naam! dat wij, vereend in trouw en moed, Dees gramfchap blusfchen in des vijands haatlijk bloed; Dat wij die plondraars, die ons naar den hartaêr dingen, Op ’t oogenblik, vereend, met heldenmoed befpringen! Keert weder tot uw’ pligt, verdoolde mannen! keert! Het is uw goed, uw bloed, uwe eer, die gij verweert, ’t Is beter ftervend’ vrij, als ’t helden voegt, te fneeven...”
19

“...34 DÈ MARQUIS DE BQUILLÉ, FLOR IS. Wij roemen mede, als gij, op deugd en heldenmoed^ Wij hooren mede, als gij, tot Neêrlands wakkre braaven.l KAREL. En toont u, voor ons oog, als waart gij Britfche flaaven. Nog eens: beraad u kort: ’t is tijd ; ’t is meêr dan tijd; Men fterve of overwinn’! wij zijn toch alles kwijt | FLOR IS. Uw taal fchijnt heidentaai; maar ze is alleen verwaten. Gij kunt niet meêr dan ik der Britten fnoodheid haaten; Maar deeze haat verblind mij met geen’ valfchen fchijn, Bik Nederlander is... ernestus. Neen, hoort een held te zijn. ,, Geen eedle ziel, die de eer of’t leven moet verliezen, ,, Kan immer twyflen welk van beiden'hy moet kiezen.” Zie daar de taal eens heids! dus fprak weleer de ryk. Wel,hebt geeenHollandsch hart?dat dan uwgrootheid blijk’. Gij hebt u, met een’ eed, aan ons belang verbonden. Verbreekt ge uw’ eed, en achtge uw deugd nog ongefchon- ([den? ’t Is waar.’k ontveins het niet,’t is meêr dan al te waar, Onze onderneem ing is ten hoogden vol gevaar...”
20

“...band ? Althans wij kunnen, in dees tijdsgefteltenisfen, Daar ’t alles duister fchijnt, bezwaarlijk de oorzaak gisfen. Maar ’t was van ouds af reeds der Batavieren aart, Traag heul te zoeken in ’t verwoestend oorlogszwaard; Doch’twas geenszins den aartvanNeêrlandswakkre braaven Lang overheerd te zijn, als overwonnen flaaven. Het eerde ontzegt aan mij een naderend ontzet, Daar ’t laatfte in deezen Raat te blijven mij belet. ’t Ontwerp, door mij gevormd, hoedanig’t af moog’ loopen, Steunt dus op rede en pligt. F LOUIS. Maar kunt gij billijk hooppn Dat, fchoon uw fier befluit.’t geen mij ondoenlijk fchijnt, Ons al gelukken mogt, ons leed alsdan verdwijnt ? Een ligte vloot kan dra ons anderwerf bezoeken. Hoe zou men, in deez’ ftaat, zich tegens haar verkloeken ? B 5 Hoe...”