1 |
|
“...Heb dank, 6 kunstenrei I voor dit bewijs van aehtlng!
Bouillé zij u gewijdt.
Voldoet hij eenigszins aan uwe kunstverwachtlng,
Dan plukt mijn zangeres de vrucht van haare vlijt....”
|
|
2 |
|
“...Euftatius,
door den Marquis de bouillé; eene gebeurtenis,
welke voor mijne landgenooten, en elk bewonderaar
van waare heldendeugd} niet onverfchïllig kan zijn.
Ik vleie mij, de historifche waarheid dier gefchiede*
nis, als tooneel-dichter, volledig genoeg, doch tevens
zonder eenige vergrooting , te hebben voorgefield,
Waare deugd behoeft geene fieraaden, als zijnde op
zichzelve genoeg verheven; en even min behoort men
de ondeugd, tot fchande der menfclielijkheid, affchu-
weiijker te fckilderen, dan met haare eigen kleuren.
Men pasje deeze aanmerkingen toe, op de handelingen
der Engelfchen , te St. Euftatius, zedert zij hetzelve
innaamen, en op die der Franfchen,bij en naderzelver
roemrijke Herovering, en oordeele over mijne behan-
deling.
De...”
|
|
3 |
|
“...ia DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
Gij zwijgt, verkropt uw leed, verdubbelt uwe pijn!.,.
ER NESTDS.
Een Nederlander zou dan zonder hartstocht zijn ?
Hij zou zoo koel, zoo laf, zoo önvcrfchillig weezcn ?
Gewis dan waar’ te onpas zijn edele aart geprezen ;
Dan hadt diens vallche tong de waarheid juist gezeid,
Die Neêrlands volk betigt van ongevoeligheid ;
Dan hadt zijn bittre pen met alle recht gefchreven,
Dat Neêrland geest,noch vuur,noch hartstocht waar’ gegee-
Dan was ’t, dat Engelberts, met eene mannenhand, (ven ;
Te onrecht verdedigd hadt den roem van ’t vaderland;
Een’ roem zoo oud, zoo groot, zoo edel ,zoo verheven!..
Het Franfche volk wordt meer tot vlugheid aangedreven;
’t Vergeet zijn rampen ligt; ’k ben hierin niet verblind.
Maar denk niet dat een man, die ’t vaderland bemint, •
Die nog’t oud Hollandsch hart voelt in den boezem kloppen,
Met recht zijn ooren voor ’s volks jammren toe kan floppen,
’t Is waar, ’t is eenmaal zoo; wij wennen onzefmart;
Maar de algemeene nood doorgrieft, verfcheurt...”
|
|
4 |
|
“...ijsiijkheên, van zwoegend hartverdriet!
Wie peinst op dit tafreel, en fchrikt en fiddert niet!
Wat leed weêrvoer dit oord, finds veertig bange weeken!
Elk zag, op ’t onverwachtst’, zich van zijn recht verfleeken,
Zijn fchatten weggeroofd, en de ampten zich ontrukt,
Door Rodneij's plonderzucht, die alles woest verdrukt.
Mijn vaderland! kon ik voor u meêr doen dan klaagen!
Kon ik den trotfehen Brit uit dees kolonie jaagen!
Mogt ik, mijn broeders! die met mij hier wordt getart,
Eerlang de dwingiandij des vijands zien benard!..
Gij, Albefluurder! kent den grond van mijn gedachten;
Waar kan ik grooter eer, waar beter lot verwachten,
Dan dat ik met mijn bloed...
FR AN-...”
|
|
5 |
|
“...Geboren in een land dat deugden aan blijft kweeken,
Beroemd door held bij held , en eedle gloriedaên,
Daar ziet men nog elks hart voor vrijheid openftaan.
En eischte gij bewijs, geen duizend zouden misffen.
FRANCISCA.
Ik ben des overtuigd uit ’s lands gefchiedenisfên.
ERNESTUS.
En wilt gij dan dat ik in rust mijn leven ilijt ?
Ed zien dit oord ten prooij’ aan ’s vijapds wreevlen nijd »
Ja, nijd en fpijt en haat en afgunst doen hem woeden:
De trouw mijns vaderlands baarde ons dees tegenfpoeden...
ó Vaderlandfche deugd, die op uw braafheid (leunt!
Waaraan hebt ge u vertrouwd ? waarop hebt gij geleund ?
Op mijn verbonden, zegt ge ? ik (leunde op mijn traöaaten.
Met recht, mijn vaderland! daar mogtgeuopverlaaten.
Dan ach! thans ziet gij klaar, thans ziet gij met de daad,
Hoe zeer het heiligst recht den Brit ter harte gaat!...
Wie telt de menigte op van zyne gruwelftukken!
Hoe...”
|
|
6 |
|
“...16 DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
Doch ’t ftrekt hen tot geen blaam; want waarlijk, inderdaad,
De droefenis vermeert, de vreugd verwint het kwaad.
Althans door klaagen is hier’t minst niet uit te rechten.
ERNESTOS.
6 Hoe bekoort me uw’ deugd! de eer zal ons lot beflechten.
't Word tijd dat ik u meld, waartoe mijn moed befloot;
’k Herwin Euilatius voor NeêHand, of de dood...
6 Ja, de wreedfte dood zal ik veeleer begeeren,
Dan dit een beulenftoet ons langer zal braveeren.
FRANCISCA.
Hoe hartlijk gaarne deelde ikzelf in uw befluit!
Maar ziet gij niet den klip, waaröp uw pooging (luit?...
Ontbloot van (leun en magt; zoudt gij u roekloos waagen ?
Zult ge op een’ losfen grond...
(Ernestus ziet haar Jlerk aan, waardoor zij een poos
zwijgt.
Hoe! acht gij mij verflaagen ?...
Geloof mij, zoo ik ’t oord door u herwonnen zag.
Ik juichte in uw’ triömf! ik zegende den dag!...
Maar wie koomt ons gefprek hier zoo ontijdig (looren?
ERNESTOS.
Het is mijn boezemvriend. Nu zult gij alles hooren.
TWEE-...”
|
|
7 |
|
“...HELDENSPEL. 17
TWEEDE T O O N E E L.
ERNESTUS, FRANCISCA, KAREL.
ERNESTUS.
Wecs welkoom, waarde vriend!
KAREL.
Hoe is 't, zijt gij gereed ?
ERNESTUS.
ö Ja, met al mijn hart. Mijn gade is reeds gekleed,
En ’t is thans meêr dan tijd ons oogmerk haar te toonen.
KAREL.
Mevrou w!uw heuschheid zal ons,hoop ik,wel verfchoonen,
Dat wij een groot ontwerp, genoopt door wijzen drang,
U, fchoon ’t u ook betreft $ verzweegen, tot zoo lang
De tijd geboren fcheen om ’t veilig u te ontvouwen;
Schoon we anders op uw deugd ten fterkften durfden bou-
(wen.
Een eedgenootfchap,hoogst met aller ramp begaan,
Verbond zich onderling, eh achtte ’t ohgeraên
Aan vrouw of kindren iets van zijn befluit te ontdekken,
Ten waar’ het zijn ontwerp gewislijk kon voltrekken.
Thans is het uur nabij, waarin de heldenmoed
Onze eer herftellen zal; ’t uur, dat wij op het bloed
B Ééns...”
|
|
8 |
|
“...onze kinderen, benevens.onze vrouwen;
En ’t is, na rijp beraad , bij ons dus overlegd,
Dat haar ons eerlijk doel dit uur eerst wordt gezegd.
Elk zal zijn huisgezin in ftilte herwaarts leiden:
Men wacht van uW beleid dat gij haar zult verbeiden;
Dat gij haar onderling, ?oo lang het ftrijden duurt,
Door uwe wijze reên, hemoedigt en befluurt.
FRANC CA*
Dees luisterwekkende eer ,waar.meê ’k mij zie befehenken^
Doet me aan ’t gevaar, waaraan ge u bloot geeft, naauwlijks
denken.
Ja, ’k heb niet min dan gij een glorilievend hart !..
E RNESTUS.
Mijn waarde,’twordtreeds tïjdjhtier dient niet lang gemard.
De deur van ’t achterhuis moet ijllings zijn ontfloten.
p’ Ba Het-...”
|
|
9 |
|
“...40 DE MARQUIS CE BOTriLLÉ,
Het tijdftip nadert vast; ik wacht de bondgenootën,
FRANCISCA.
En zoudt gij- dus terftond vertrekken zonder mij ?
ERNESTUS.
Stel u gerust, mijn lief! ik koom u daadiijk bij,
Ontfang in ’t achterhuis der braaven huisgezinnen.'
ft Is meêr dan tijd.,*
FRANCISCA, Ernestus omhelzende.
Vaarwel!..
(Z.ich gevoelig van hem losrukkende.)
Ik moet mijzelf verwinnen.-,.
BERDE T O O N E E L.
ERNKSTUS, KAREL,
KA REL.
Zie daar' van ons befluit tot hiertoe ’t Wit geraakt.
éiCne s t U's;
Waar blijft heer Fredrik toch ? het oogenblik genaakt.
KAKEL.
Stel u gèrust, mijnheer! laat vrij uw zorg verdwijnen.
De dappre Fredrik zal gewislelijk verfchijnen.
Zijn last is u bekend: hij moet de burgerfchaar’
Vergadren voor uw huis, in ’t algemeen gevaar.-
Men-...”
|
|
10 |
|
“...voor uw huis georagt.
Elk brandt van heldenvuur, ontvonkt doorfpijtentooren.
ft Wil all> den trotfchen Brit... maar hoe!
K A REL»
Wat of wij hooret,! .
V IJ F D E T O O N E E L.
ERNESTOS, KAREL, FRED ERI KJ FLORIS,
aan ’t hoofd van eenige gewagende burgers.
FLORIS, tegen Ernestus.
Ontzet u niet, mijnheer! wij vinden ons verpligt
U, eer wij verder gaan, te Rellen voor ’t gezigt,
Of ’t niet wel veiligst waare 'ons opzet nog te ftaaken ?..
ERNESTUS, hemfchielijk in de reden vallende.
Hoe! wilt gij dan uwe eer, uw’ eed,uzelv’verzaaken?
Wat lafheid kweekt uw hart!..
B 3
FliOr...”
|
|
11 |
|
“...ii DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
ft O RI S.
Gëën lafheid; neen,mijnheer5
Wij zijn niet min dan gij bezield door moed en eer.
Maar kan men op dien moed,ontbloot van magt, vertrouwen?
De moed,van magt ontbloot,-zoudé onS Hechts rampen brou-
Gij merkt het zelf .mijnheer! onze Ijver was te groot. /-went
De moed verblindde ons Hechts. Wij loopen in den dofod,
Als wij beftaan uw plan, zoo driftig, door te zetten.
paNESTps.
6 'Bloodaarts! trekt vrij af: men zal ’t u niet beletten,
Maar, wilt gij ’s Hemels ftraf niet pp uw halzen lain,
Zoo doet de burgerij uw blooheid niet verftaan...
Hoe klein ’t getal ook zij van onze bondgenooten ,
Een hoop als gij zoü Hechts tot fchafide hen vefgrooten.
En rouwt u uwen eed ? Gij zijt ’er van ontzet;
Mits dat ge, onzijdig zijnde, ons ddehvit niet belet,
F L (> AIS.
Gij durft, door fchamprc taal, dus onverdiend ons hoonenj
Men kan op ’t klaarfte aan u, onwederlegbaar, toonen,
De hoogde onmooglijkheid, hoe u de moed verblind’,
Dat gij, ontbloot van magt, den vijand overwint...”
|
|
12 |
|
“...Heet dit een Neêrlands hart in zijnen boezem kweeken ?
Heet dit den wreevlen trots des ruwen Brits verbreeken ?
In ’s Hemels naam! dat wij, vereend in trouw en moed,
Dees gramfchap blusfchen in des vijands haatlijk bloed;
Dat wij die plondraars, die ons naar den hartaêr dingen,
Op ’t oogenblik, vereend, met heldenmoed befpringen!
Keert weder tot uw’ pligt, verdoolde mannen! keert!
Het is uw goed, uw bloed, uwe eer, die gij verweert,
’t Is beter ftervend’ vrij, als ’t helden voegt, te fneeven,
Dan, tot der Britten,prooij’, in flavernij te leeven!
Of zij t gij gantsch ontaart van Hollandsch edel bloed ?..
B 4 FLO-...”
|
|
13 |
|
“...mede, als gij, tot Neêrlands wakkre braaven.l
KAREL.
En toont u, voor ons oog, als waart gij Britfche flaaven.
Nog eens: beraad u kort: ’t is tijd ; ’t is meêr dan tijd;
Men fterve of overwinn’! wij zijn toch alles kwijt |
FLOR IS.
Uw taal fchijnt heidentaai; maar ze is alleen verwaten.
Gij kunt niet meêr dan ik der Britten fnoodheid haaten;
Maar deeze haat verblind mij met geen’ valfchen fchijn,
Bik Nederlander is...
ernestus.
Neen, hoort een held te zijn.
,, Geen eedle ziel, die de eer of’t leven moet verliezen,
,, Kan immer twyflen welk van beiden'hy moet kiezen.”
Zie daar de taal eens heids! dus fprak weleer de ryk.
Wel,hebt geeenHollandsch hart?dat dan uwgrootheid blijk’.
Gij hebt u, met een’ eed, aan ons belang verbonden.
Verbreekt ge uw’ eed, en achtge uw deugd nog ongefchon-
([den?
’t Is waar.’k ontveins het niet,’t is meêr dan al te waar,
Onze onderneem ing is ten hoogden vol gevaar.
Maar is ’t wel mogelijk, voor vrijgeboren zielen,
Nog...”
|
|
14 |
|
“...HELDENSPEL. 25
jfslog langer voor een’ hoop van rooversflaafsch te knielen?
Hoe zag ik vruchtloos niet naar onze ontzetting uit, •
Sints dees kolonie wierd den Britten tot een’ buit ?..
Iloe vleiden we ons vergeefs! Dan wie, wie kan bevroeden
Hoe diep gantsch Neêrland deelt in ’s oorlogs tegenfpoeden!
Wie onzer weet de reên, waarom ons ’t vaderland
Tot op dit oogenblik niet flaakt van ’s vijands band ?
Althans wij kunnen, in dees tijdsgefteltenisfen,
Daar ’t alles duister fchijnt, bezwaarlijk de oorzaak gisfen.
Maar ’t was van ouds af reeds der Batavieren aart,
Traag heul te zoeken in ’t verwoestend oorlogszwaard;
Doch’twas geenszins den aartvanNeêrlandswakkre braaven
Lang overheerd te zijn, als overwonnen flaaven.
Het eerde ontzegt aan mij een naderend ontzet,
Daar ’t laatfte in deezen Raat te blijven mij belet.
’t Ontwerp, door mij gevormd, hoedanig’t af moog’ loopen,
Steunt dus op rede en pligt.
F LOUIS.
Maar kunt gij billijk hooppn
Dat, fchoon uw fier befluit.’t geen mij ondoenlijk...”
|
|
15 |
|
“...vergezochten fchijn?
6, Mogetj wij ditmaal der Britten magt verpletten,
Wij Zullen anderwerf hen ’t landen wel beletten.
Elk onzer zij een held! elk onzer zij foldaat!
En’t fpreekwöord zegt te recht: koomt dag,dan tijd en raad.
Kan ’t zijn, wat ijdle vrees ftelt gij u thans voor o ogen!
Befluit, in ’s Hemels naam! ’t is nog in uw vermogen.
F LOR IS.
Geloof mij, ’k ben op ’t hoogst met onzen ramp begaan.
KAREL.
En kunt gij, op dit uur, nog langer u beraên ?
FREDERIK.
Een eedverbreeker kan de vrijheid nimmer baaten.
FLORIS.
Gij kunt, niet meêr dan ik, de laage flaafsheid haaten,
ERNESTOS.
Ja, Floris! de eer en pligt van een recht Hollandsch hart
Wordt nooit gefmoord, maar groeit, bij ’t groeien van de
fmart.
Cmen;
Geen volk, dan Neêrlands volk, durft meêr op vrijheid roe-
Gcen volk, dan Neêrlands volk, durft meêr de flaafsheid
doemen; Geen...”
|
|
16 |
|
“...HELDENSPEL. 27
Geen volk, dan Neêrlands volk, dat vrijheid meêr bekoort;
Geen volk, dan'Neêrlands volk, leeft in een vrijer oord:
't Heeft vrijheid in ’t geloof; ’t heeft vrijheid in den wandel;
»t Heeft vrijheid in het recht; ’t heeft vrijheid in den handel.
Maar ach! dit groot gefchenk bezit gij flechts in fchijn.
Hoe! wierden wij dan vrij om willig flaafsch te zijn?
Ons, wien geen beulendrom van Alvaas kon braveeren,
Ons laaten wij, 6 fchand’! door Britten laf verneêren ?
Roemt ge op der vadren eer, gekocht met goed en bloed,
Wel, toon me in ’t Hollandsch kleed dan een Bataafsch ge-
moed !..
{Floris en de Burgers, Jierk getroffen zijnde, werpen
zich aan de voeten van Ernestus.j
Wat zie ik!..
FLORIS.
Ja, uw reên moest op ons zegepraalen.
(Ernestus richt hem op.j
Welaan, wij zijn gereed. Dat wij niet langer draaien.
Koomt, mannen! volgen wij dien weêrga^loozen held!
Men fchaam’ zijn blooheid zich; onze eer behoude’t veld.
ERNESTUS.
Vernieuwen Wij den eed. Koomt, mannen!dat wij zweeren...”
|
|
17 |
|
“...Frederik begroet.
Martellus, op wiens woord men veilig mag vertrouwen ,
Op wiens beproefde deugd heer Fredrikfteeds dorst bou-
wen ,
Berichtte ons, hoe deez’ nacht, aan’seilandsachterkant,
Met ongemeene ftilte, een krijgsmagt was geland.
Hij, ijllings aangefpoord zijn’ heer dees maar’te brengen,
Ontmoette oils juist op weg. De tijd kan niet gehengen
Dat ik aan u ontvouw de redewisfeling.
Vol fchrik, vol vreps en hoop, die beurtlings ons beving,
Beflooten wij nu eens ons oogmerk door te zetten ;
Dan fcheen voorzigtigheid ons d’aanflag te beletten:
In ’t einde, zorg, en tijd, en ongefchikte weg,
’t Dreef alles ons terug, tot nader overleg.
Du3...”
|
|
18 |
|
“...3a DE MARQUIS DE BOUILLÉ,
Dus ziet ge ons, in der ijl, met weêrzin, herwaarts koometl.
Mijn vrienden! wat befluit dient thans te zijn genomen?
Hoe toch gedraagen we ons in deeze omftandigheid ?. t
RARE L.
Mijnheer! men paar’ zijn’ moed voorzigtig met beleid.
Men wachte eerst naar bericht wat krijgsmagt hier kwam
landen.
Zoo’tBritten zijn, men liep gewisflijk hen in handen*
Of liefst wij vloogen dan moedwillig in den dood.
Dat des geen dwaas beftaan ons aller ramp vergroot’ f
Dan, ’t welk dè Hemèl geev’! zijn’t onze landgenooten,
Zoo is der Britten val gewisfelijk befloten.
Hoe zeer dus ieders hart in eedle fierheid blaak',
’t Is noodig dat men ’t werk, tot nadre ontdekking, fiaak’.
Men zie zich eerst verlost van dit angstvallig hoopen;
Daarbij, de morgen daagt; de nacht is reeds verloopen.
Het lieve daglicht, hoe hartkoestrend’ voor nafuur,
Verdooft, door zijnen gloed, ons blaakend heldenvuur.
Hoe zeer ons oogmerk ’t licht der rede kan behaagen,
Het durft zich niet ontbloot voor ’t helder...”
|
|
19 |
|
“...HELDENSPEL. 33
Dus, vrienden! ftaakenwij ons eerlijk opzet thans.
Dat nooit volvoerd kan zijn bij ’s dagtoorts heldren glans,
Die, rijzend’, ons verpligt, om onzen moed tefmooren.
(Tegen Frederik.j
Men ftell’,’t bericht waar’valsch dat ons uw flaafdeedt hoo-
Volvoeren we ons befluit dan in den naasten nacht:
Zoo houde onze eed en pligt nochtans hun volle kracht.
Niet dat ik denken zou dat hij ons heeft bedrogen:
Dit waar’ te veel gewaagd; hij is in ons vermogen.
Dan, hoe ’t geval ook zij, is hier een vloot geland,
JVlcn hou’ de burgers hier; zoo is men bij de hand,
Zoo kan men zich elk uur naar ’t raadzaamfte is gedraagen.
ERNESTUS.
Mijn vriend, uw wijs ontwerp moet elk van ons behaagen.
FLORIS.
Volkoomen ftemmen wij in ’t geen gij hebt geraên.
FREDERIK.
Duldt dat ik voor een wijle eens moog’ naar buiten gaan:
^lijn hart verlangt naar ’t geen de Hemel zal verrichten.
FLORIS, op de burgers wijzende.
Dat we u verzelden, vriend ?
. FREDERIK.
Gij zult mij zeer verpligten.
t * %
c
ER-...”
|
|
20 |
|
“...elk behaaglijk zij.)
Het achterhuis betrekke, om de uitkomfte af te wachten}
Zoo kan men fallen tijd’ zijn’ eed en pligt betrachten.
(Zij vertrekken.')
(Tegen Francisca.)
’t Is noodig dat gij ’t nieuws, zoo vreemd als vol gewigt,
Aan al de vrouwen meldt.
FRANCISCA.
Ik breng haar zelf ’t bericht.
(Zij vertrekt.)
VIERDE T O O N E EL.
ERNESTUS, KAREL.
ERNESTUS.
Zfie daar de nietigheid van ’s menfchen edelst’ poogen!
Deez’ nacht ftelde ik den val der Britten mij voor oogen}
Niets minder dachten Wij dan dit verëend befluit
Nog in den Zelfden flacht zoo ras te zien gefluit..'.
Mijn geest zweeft door een’ kring van vlugtige gepeinzen;
Ik kan mijn hartsgevoel geenszins voor u ontveinzen;
’t Verraad maar al te zeer ^ene innerlijke fmart
Van...”
|
|