Your search within this document for 'blos' resulted in one matching pages.
1

“...Naauw’zaagt gij mijnen held, naauw’trad hij voor uwe oogen, Hoe teder ook gemaaid , Of hij hield uwe zie!, uw voelend hart bewogen, En zag op’tftreelendst’zich door uwe gunst beftraald. Öc held, de waare held, hoeft zeker geen befcherming: De deugd behoedt haar kroost: Maar gij, door haar beftuurd, gij bied hem uwe omarming, Terwijl mijil zangeres voor uwe vriendfehap bloost. Geen blos van fchaamte dekt nogthans haar eerbre wangen; • Nooit zong ze een fchandlijk lied: Maar ziende een flaauw tafreel zooheufehelijk ontfangen, Verraad de vrees haar kracht, daar zij haar zwakheid ziet». Zij poogde eert’ eedlen held, door ijvet aangedreven, Te fcbüdren door haar kunst; Hij treedt,ontbloot van zwier,ligt te onvolmaakt in ’t leven; . En.ziet.,gijzelf, gij fchenkt hem’t Gerfel uwer gunst. Heb...”