1 |
|
“...De moed verblindde ons Hechts. Wij loopen in den dofod,
Als wij beftaan uw plan, zoo driftig, door te zetten.
paNESTps.
6 'Bloodaarts! trekt vrij af: men zal ’t u niet beletten,
Maar, wilt gij ’s Hemels ftraf niet pp uw halzen lain,
Zoo doet de burgerij uw blooheid niet verftaan...
Hoe klein ’t getal ook zij van onze bondgenooten ,
Een hoop als gij zoü Hechts tot fchafide hen vefgrooten.
En rouwt u uwen eed ? Gij zijt ’er van ontzet;
Mits dat ge, onzijdig zijnde, ons ddehvit niet belet,
F L (> AIS.
Gij durft, door fchamprc taal, dus onverdiend ons hoonenj
Men kan op ’t klaarfte aan u, onwederlegbaar, toonen,
De hoogde onmooglijkheid, hoe u de moed verblind’,
Dat gij, ontbloot van magt, den vijand overwint...
’t Is uit een liefdrijk hart dat ik mij dorst verkloeken..,
ERNESTUS.
Jk moet dat liefdrijk hart op ’t allerflrengst vervleeken!
KA....”
|
|