Your search within this document for 'dam' resulted in one matching pages.
1

“...(63) Wat mij aangaat, ik ben! altijd op het land, > Gij: zijt gelukkig, En hoe brengt gij dam uwen tijd door, j Ik studeer, ik wandel en ik vermaak mij met! visschen,, j Wij hebben genoeg ge-S wandeld, ) Laat ons de stad werj intreden, ! Ik wil wel, Het wordt laat, < Het is bij zessen, Het is bij half zeven,, | De klok slaat, Luister toe, ! Het is een heel uur, ! Het zal zessen zijn, Het is tijd dat wij schei-; den. Mijne groeten ten uwent,! Ik zal het niet nalaten,] Wees welkom, Mejuf-j frouw, Ik kom u bezoeken,. < Ik kom een uurtje met! u doorbrengen, i Zal ik u geen belet aan-! doen? \ In geenerlei wijze, ; Gij doet mij het grootste; Pa mi, mi ta seemper na koenoekoe. Bo ta fortoenaa. I koom bo ta pasa bo teempoe anto ? Mi ta stoedia, mi ta kyr i mi ta paasa mi teempoe koe pieska. Koos a kyr bastantoe. Laga noos dreenta stad atrobee. Mi kie. Ta biralaat. Ta seerka seis. Ta seerka mitar di siete.. Oolosjie ta batie. Skoetja. Ta oen ora hienteer.. Lo ta seis ora. Ta teempoe pa noos. separaa...”