| 1 |
 |
“...kunnen leiden en in het bijzonder:
а. dat de huurder de gronden, zonder toestemming des Gouverneurs,
geheel noch gedeeltelijk, aan anderen mag verhuren.
б. dat geene opgaande hoornen geveld of uitgeroeid mogen worden.
c. dat de huurder, in de plaats van doode hoornen, krachtige en
levendige hoornen moet planten en onderhouden.
d. dat hij het kappen van brand- of verfhout, indien de bevoegdheid
daartoe aan den huurder toegekend is, geen ander hout dan
snoeisel mag worden ingezameld; doch dat de stam of stammen,
in behoorlijken wasdom moeten worden gelaten.
e. dat gronden, voor landbouw verhuurd, bij het eerste daarvoor
geschikte saizoen beplant moeten worden, en zulks overeenkom-
stig de eischen van den landbouw....”
|
|