1 |
 |
“...worden. Men weet het, ten gevolge
van het klimaat en de gewoonten heeft men in die gewesten
betrekkelijk veel minder behoeften dan bv. in Nederland.
Voor kleeding, schoeisel en verwarming behoeft niet gezorgd
te worden; een schamel stuk doek om de lendenen, een oude
schoenzool als sandaal aan de voeten is desnoods voldoende;
kan men zich een hemd en broek aanschaffen die te za-
men nog geen paar gulden kosten, dan is men onder de
plantage-negers al gelukkig; wat mals met een klontje
suiker (pa pil on) of boter, een stukje gezouten visch, en
water in overvloed, al is het minder zuiver, is, zoo het
niet anders kan, den arme genoegzaam voedsel. Daarom
heerscht er dan ook in die gewesten dat gebrek niet, dat
men in niet-tropische gewesten zoo dikwerf aantreft. Hoe
minder behoeften, hoe minder armoede. Maar, eten moet
men, wil men niet van honger omkomen. En dat ontbrak
den armen Arubiaan voor en na 1874, maar vooral na dat
jaar, zoo menigmaal. De sluiting van de Venezuelaansche
havens, het verbod...”
|
|