1 |
|
“...LOBELius, Insulanus, d. i. geboren te Rijssel in Belgi,
die veel reisde, eenigen tijd te Delft, als lijfarts van Prins Wil-
lem I vertoefde en zijne laatste levensjaren te London doorbracht.
Hij stond aldaar in betrekking met een apotheker, Morgan, door
wien hij verschillende nieuwigheden van producten uit het planten-
rijk leerde kennen, en onder anderen ook het hem allerzonderlingst
voorkomende voorwerp, dat hij daarna als Echinomelocactus sive
Melocarduus eckinatus Indiae occiduae, in zijne, met pena gemeen-
schappelijk uitgegeven: Stirpium adversaria nova 1576, p. 376
beschreef en af beeldde. Wat wij thans den stengel noemen, be-
schouwde hij als eene vrucht, zittende op een bladerloozen stengel
of wortel, terwijl hij het cephalium vergeleek met de pluizige bloei-
wijze van een distel, waaraan ook de dorens op de kanten van het
hoofdlichaam herinnerden. Het geheel beschouwde hij als een soort
mengsel, uit de vereeniging van distel en meloen of pompoen ont-
staan. Hij kende ook de tusschen...”
|
|
2 |
|
“...is wat wij thans Mamillaria noemen) zegt, dat
ze van de grootte eener meloen zijn met 1617, zelden minder,
gedoreDde ribben, en met een witviltigen kop, waaruit de bloemen
en vruchten te voorschijn komen. Hij geeft dus voor het eerst
een juiste voorstelling van den bouw der plant. Verder geeft hij
echter geene beschrijving 1), vermeldt alleen, dat er twee verschei-
denheden van den Echinomelocactus major voorkomen, de eene met
loodrechte ribben, waartoe hij de beschrijvingen en afbeeldingen van
pena en LOBELius, CLUSius en anderen, en, verkeerdelijk, ook de
bovengenoemde van muntinh brengt, de andere met scheef opstij-
gende ribben, waarover nader Of deze beide variteiten, dan wel,
welke van beide op Curasao voorkomt, vermeldt hij niet. Wij lee-
ren echter uit zijne mededeeling, dat er toen Melocacii uit Curasao
aangevoerd werden, en dat zij daar op dorre rotsen groeien. Hij zegt
er verder van, dat zoowel de minores als de majores onze Mamillaria
en Mdocactus door de Indianen onder de asch...”
|
|