Your search within this document for 'karakter' resulted in five matching pages.
1

“...VIERDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER MELOCACTI. 13 karakter zouden dragen dan die van lobelius, zoodat de peritus pictor, ofschoon hij vermoedelijk het voorwerp zelf wel gezien en niet enkel opgaven van vorm en grootte van clusius ontvangen zal hebben, ook wel eenigermate onder den invloed van de afbeelding van lobelius geweest kan zijn. Blijkbaar is in elk geval de kwestie van het al of niet recht zijn der dorens niet in aanmerking genomen of van belang be- schouwd. Alles samengenomen, is de geheele mededeeling van clusius voorloopig als van geene waarde te beschouwen. Een derde Meloeadus werd, onder den naam van Meloeadus seu Echinomelocadus vel Melocarduus echinatus Indiae occiduae lob., m den Hortus Eystdtensis 1636, beschreven en afgebeeld, en wel door b. BESLEE of wie dan ook (zie sprengel, Hist, rei herb. II p. 125__127) voor hem en op zijn naam het werk samengesteld moge hebben. icoq\. basilius besler was apotheker te Neuremberg (1561, t hem werd de directie van den tuin opgedragen...”
2

“...ribben, op elke 14 dicht bijeenstaande dorenvelden, 8 (79) dorens in elke groep, deze de naaste sleuf niet bereikend, en een rolrond, ongeveer even hoog als dik cephalium met weinig buiten het vilt uitstekende borstels. De figuur schijnt iets kleiner dan de helft der natuurlijke grootte te zijn. Alsdan is het cephalium 9 k 10 cM. dik en de stengel van het geteekende voorwerp ongeveer 20 cM. hoog en dik. De vruchten zijn er wel wat wonderlijk in geteekend, maar ove- rigens geeft de afbeelding het karakter van een tot den stam der M. communes behoorend voorwerp goed terug. Met het oog op de waarneembare en opgegeven kenmerken onderscheid ik haar als M. {communis) Bradleyi. Caule subgloboso, magno (20 cM. alto et crasso et ultra) coslis 15 perpendicularibus rectis latis (4 cM.), laterbus convexiusculis, laevibus, areolis confertis (1| cM.) spinis subaequalibus rectis, 2 cM. long is, marginalbus aequaliter stellatis, sulcum vicinum non attin- gentibus.t centrali 1 ( 2?), cephalio cylindrico 910...”
3

“...42) haar als syno- niem aan M. communis viridis H. B. had toegevoegd met de diagnose: costis acutis subcrenas1 aculeis exterioribus 7, centrali 1. Deze diagnose wordt ook door miquel voor zijn M. Wendlandii overgenomen, maar op de plaat zijn 712, soms 14 dorens in elke groep, zoodat dit niet overeenstemt. Yoorts plaatst miquel (1. c. p. 45) M. Wendlandii in de groep met middeldorens grooter dan de randdorens. Dit laatste is in de afbeelding niet na te gaan, maar in elk geval in strijd met het karakter der M. communes, waarvoor pfeiffer (1. c. p. 42) zeer terecht het kleiner zijn der middeldorens dan de grootste randdoren heeft aangegeven. De synonymie van den Cadus Melocadus van wendland is dus onzeker; en daarmede vervalt de bekendheid van het vaderland voor M. Wendlandii; want St. Thomas is als zoodanig wel bekend voor M. communis S viridis H. B. maar wendland geeft voor zijn Me- locadus slechts in het algemeen West-Indi op. Wat de plaat van wendland eigenlijk voorstelt, is moeilijk uit...”
4

“...is de diameter van deze 1315 mM., zijn de bloembladen spits, en komen 9 stempelarmen voor; de bes is omgekeerd eivormig, 16 mM. lang, 10 mM. dik. Wij gaan thans over tot de belangrijke verhandeling van link en otto (Verh. d. Ver. z. Bef. d. Gartenbaues III, 1827, p. 412) over de geslachten Melocactus en Echinocactus, waarin voor het eerst de naam M. communis voorkomt, en, naast deze soort, ook an- dere soorten van Melocactus worden beschreven. M. communis (p. 417, tab. XI) draagt het volgend karakter: Caule subgloboso et oblongo glaucescente, costis 1314 interdum duplicatis acUatis, spinis 9 patentibus, centrali ereda, met verschillende synonymen, gedeeltelijk (b. v. die van lobelitjs) onjuist, doch die wij hier kunnen voorbijgaan, blader wordt voor den type opgegeven: Gaulis e glaucescenti viridis, 16 cM. ) altus, 13 cM. diam., superne et inferne parum attenuatus; costae prominentiis parvis, sulci angusti, spinae majores ad 2 */* cM. longae, reliquae parum minores, juniores lanugine mixtae...”
5

“...VIERDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER MELOOACTl. 41 Honduras: de kopspruit, aan M. Erongniartii toegeschreven. Cuba {Havannah): de M. (communis) havannensis met groote ronde viltige, eenigszins verwijderde doren velden, 9 rand- en 2 middeldorens, alle stijf, geel, bundelvormig opgericht. Jamaica: vormen van den stam, doch die niet zeker genoeg be- schreven zijn om het bijzonder karakter te bepalen, naar de af- beelding (tussac) meerdoornig met ronden stengel en vrij effen cephalium, andere, naar opgaaf (sloane) met hoog eivormigen en langwerpigen stengel en ruig roodbruin cephalium; bovendien de twijfelachtige M. meonacanthus l. o. St. Domingo: onvolledig bekende vormen, (tussac) dezelfde als voor Jamaica vermeld; de M. communis var. oblongus link otto, klein langwerpig, 16 cM. hoog en 9 cM. dik, volgens pfeiffer, met 15 spitse ribben, dicht bijeenstaaude dorenvelden, 67 rand- dorens en 1 of geen middeldoren, alle (l. o.) zwak en roodachtig; M. {communis?) Lemairii, met (kegelvormig-) langwerpigen...”