| 1 |
 |
“... dan van een besluit, door de samenstemming van
Koning en Staten-Generaal tot stand gekomen.
De hierboven geschetste strijd heeft na 1887 zeer veel van zijne
beteekenis verloren.
Bij de Grondwetsherziening van dat jaar toch is bepaald, dat de
Koning in de door hem uit te vaardigen maatregelen van bestuur
(zooals zij sedert genoemd worden) geen bepalingen door straffen
te handhaven zal kunnen maken dan daartoe gemachtigd door eene
wet >). Dus zal de Koning den ingezetenen verplichtingen kunnen
ple£>en welker nakoming door straffen kan worden afgedwongen,
dan is daarvoor een wet noodig, die hem voor elk geval de be-
voegdheid daartoe verleent.
Ook de op te leggen straffen moeten by de wet worden geregeld 1 2).
De redactie aan de zinsnede, waarin dit is bepaald, gegeven (de
wet in plaats van die wet) zou de mogelijkheid kunnen doen ont-
staan, dat evenals de zoo geduchte wet van 1818 een algemeene
1) Art. 56, 3d* lid. Bepalingen, door straffen te handhaven, worden in
die maatregelen niet gemaakt...”
|
|