Your search within this document for 'alinea' resulted in 17 matching pages.
1

“...gemeente ingevoerd. De bepaling vervat in artikel 2, dat de Grondwet alleen voor het Rijk in Europa verbindende is, voorzoo verre niet het tegendeel daaruit blijkt, waaraan nog ter verklaring is toegevoegd, dat in de daarop volgende artikelen onder Rijk het Rijk in Europa wordt verstaan 2 3), maakt, dat het zooeven besproken artikel 3 niet voor de kolonin geldt, een bezwaar waaraan, zooals wij later zullen zien, door de bepaling van art. 59 wordt tegemoet gekomen s). Den inhoud van de eerste alinea van artikel 2 kon men vroeger 1) Art. 3. De wet kan provincin en gemeenten vereenigen en splitsen en nieuwe vormen. De grenzen van het Rijk, van de provincin en van de gemeenten kunnen door de wet worden veranderd. 2) Art. 2. De Grondwet is alleen voor het Rijk in Europa verbindende, voor zoover niet het tegendeel daaruit blijkt. Waar in de volgende artikelen het Rijk wordt genoemd, wordt alleen het Rijk in Europa bedoeld. 3) Zie Mr. J. T. Buys. De Grondwet UI, bladz. 8....”
2

“...uitgedrukt. Ten opzichte van de wetten bevat het tegenwoordige artikel 122 vrij wel dezelfde bepaling !). Wat de verbindbaarheid der Grondwet betreft, is bij de overbrenging naar het eerste hoofdstuk evenwel een wijziging in de redactie aangebracht. Het tegendeel behoeft thans niet uitdrukkelijk bepaald te zijn, het is voldoende, wanneer het op de een of andere wijze blijkt. Het artikel luidt dus onbestemder, doch is juister en meer in overeenstemming met de waarheid. In verband met de tweede alinea van artikel 2 heeft de geheele terminologie der Grondwet, die vroeger in dit opzicht veel te wen- schen overliet, daar de uitdrukkingen Rijk en Staat door elkaar gebruikt werden, een groote verbetering ondergaan. Thans wordt, als gezegd, onder de uitdrukking Rjjk verstaan het Rijk in Europa, terwijl, wanneer het Rijk met zijn kolonin bedoeld wordt, het woord Staat is gebezigd 1 2). Door de plaatsing van deze bepaling in artikel 2, valt het eerste artikel buiten den regel. 1) Art. 122. De wetten...”
3

“...worden, wil men tot eene oplossing komen en een regeling van het kiesrecht tot stand brengen; vandaar de hierboven verkondigde meening, dat algemeen stemrecht, ook voor mannen, onder de werking van dit Grondwetsartikel althans practisch schijnt uitge- sloten. Alvorens de pogingen tot oplossing van het kiesrechtvraagstuk en de tegenwoordig geldende wettelijke regeling te bespreken, be- hooren wij hier nog melding te maken van de bepalingen in het tweede en derde lid van ons artikel vervat. De derde alinea bevat een opsomming van de gevallen waarin de Grondwet wil, dat men, al moge men ook overigens voldoen aan de vereischten door de wet voor het bezit van kiesrecht gesteld, daarvan zal zijn uitgesloten. Ingevolge deze bepaling zijn van de uitoefening van het kiesrecht uitgesloten 1 2): zij, wien dat recht bij rechterlijke uitspraak is ontzegd; zij, die bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren; de gevangenen; de bedeelden; en voor zooverre het...”
4

“...54 De tweede alinea daarentegen geeft eene bevoegdheid aan den eewonen wetgever en wel om, indien dit wenschelp wordt geacht, het kiesrecht te schorsen voor militairen beneden den rang van officier voor den tijd, welken zij onder de wapenen doorbrengen. Het zevende additionneele artikel der herziene Grondwet van 1887 bracht, totdat de wet daaromtrent nader zou hebben beschikt, eenige voorloopige wijzigingen aan in de toen geldende Kieswet van 4 Juli 1850 (Stbl. n. 37). De bedoeling dezer veranderingen was het kiesrecht uit te breiden, doch de band met den census bleef behouden. De eerste poging om tot een definitieve regehng van het kies- recht te geraken is in 1894 gedaan, toen de toenmalige Regeermg (Ministerie Tak van Poortvliet-van Tienhoven) van de vrijheid den wetgever verleend, wilde gebruik maken om eene regeling te treffen, waarbij de omstandigheid, dat iemand in eigen onderhoud en in dat van zijn huisgezin voorziet, voor voldoende kenteeken van geschiktheid en van maatschappelpen...”
5

“...school althans wenschten, dat bij het vrijelijk toelaten der oprichting van bijzondere scholen door daartoe bevoegden, alle aandacht der Regeering zou gevestigd blijven op de openbare lagere scholen, zoodat deze nergens zouden ontbreken en zoowel door hare goede inrichting, als door den geest van het daar gegeven onderwijs, den nadeeligen invloed zouden temperen of te niet doen der eigenaardige gebreken, welke bijzondere scholen aankleven. Aan de andere zijde betreurden zy de opneming in de tweede alinea der woorden: met eerbiediging van ieders gods- dienstige begrippen. Bedoelde men daarmede, dat bij het geven van openbaar onderwijs geen zoodanige geloofspunten of leerstellige begrippen mogen worden aangeraakt, waaromtrent tusschen de bestaande kerkgenootschappen verschil heerscht, of moest men 1) Bandleiding tot de kennis van het administratief regt in Nederland, door Jhr. Mr. J. J. de la Basseoour Caan. Tweede gedeelte, het lager en middelbaar onderwijs, bladz. lOv....”
6

“...opmerkingen gaven de Regeering geen aanleiding tot wijziging van haar voorstel; de opneming van de derde alinea van het artikel geschiedde ten slotte om aan den eerst vermelden wensch, van welker vervulling blijkens het twede Verslag de meerderheid hare goedkeuring afhankelijk maakte, tegemoet te komen. Wat de tweede alinea betreft, verklaarde zij, dat de gewraakte woorden inderdaad niets anders beteekenden, dan behoudens den eerbied welken men aan ieders godsdienstige begrippen verschuldigd is. Geschiedenis, zelfs kerkelijke geschiedenis, kan geleerd worden, zonder den eerbied uit het oog te verliezen, welken men aan andersdenkenden verschuldigd is. Het voorschrift hier gegeven, strekt alleen om van de openbare scholen te weren datgene, wat men theologischen twist noemt. In deze verklaring heeft de meerderheid berust ). De wettelijke regeling door het voorschrift der tweede alinea geischt is te vinden in de wetten op het lager, op het middelbaar en op het hooger onderwijs. Wij zullen kortelijk...”
7

“...andere. Ook in de regeling van het vernietigingsrecht en zijn gevolgen zelf is nog een verschil op te merken. Terwijl de Provinciale Wet uitgaat van het stelsel, dat bij schor- sing of vernietiging van een provinciaal besluit, dat in zijn geheel wordt getroffen, neemt de Gemeentewet slechts schorsing of ver- 1) Art. 144, le lid G.W. zie bladz. 714. Art. 144, 2 lid. G.W. Hij maakt de verordeningen, die hij in het be- lang der gemeente noodig oordeelt. 2) Zie over het kwaad hetwelk bedoelde tweede alinea sticht met be- trekking tot een goede regeling der administratieve rechtspraak, Mr. Oppen- heim t. a. p. I blz. 91. De Staatscommissie (1905) stelt voor art. 145, 2e. lid, te schrappen....”
8

“...heerendiensten, terwijl de gemeentelijke diensten werden gebracht onder artikel 71,2dealinea, luidende: aan .die (n.1. Inlandsche gemeenten) wordt de regeling harer huishoudelijke belangen gelaten, met inachtneming der van den Gouverneur- Generaal of van het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen. De heilige vrees, die tientallen van jaren by Regeering en ambte- naren had bestaan voor bemoeiing met de huishoudelijke aange- gelegenheden van de desa, maakte, dat het laatste gedeelte van de 2d alinea van artikel 71 een doode letter bleef en, behoudens enkele weinige uitzonderingen, niemand de desadiensten durfde aantasten en regelen evengoed als de heerendiensten. Daardoor konden der- gelijke misbruiken ontstaaD, zooals bij het onderzoek aan den dag zijn gekomen, en was veelal de verlichting van heerendiensten een wassen neus, omdat er eene verzwaring van desadiensten tegen- over stond. Tydens het heerendiensten-onderzoek bestond nog deze vrees, alhoe- wel minder dan vroeger, en waren daardoor...”
9

“...94:4 Ministers, Hooge Colleges van Staat en Ambtenaren, bladz. 120-155. Buitenlandsche Zaken, bladz. 129 v. Bladz. 129, laatste alinea. De onderscheiding tusschen gezant- schapssecretarissen der eerste en tweede klasse is vervallen. Bladz. 129/180, noot 2. Nederland wordt vertegenwoordigd door: buitengewone gezanten en gevolmachtigde ministers te Brussel, Berlijn, Parys, Londen, Rome, Weenen, Petersburg en Konstantinopel; ministers-resident (met den persoonlijken titel van gezant) in de Ver- eenigde Staten van N.-Amerika (tevens Cuba, Mexico en Panama), China, Marokko, Japan, Spanje, Zweden (tevens Denemarken en Noorwegen); zaakgelastigden (met den persoonlijken titel van gezant) in Grieken- land, Portugal, Rumeni (tevens Servi) en Zwitserland. De gezant te Berlijn vertegenwoordigt Nederland zoowel by het Duitsche Ryk als bij Beieren, Mecklenburg-Schwerin, Pruisen, Saksen, Saksen-Weimar-Eisenach, Waldeck-Pyrmont .en Wurtem- berg; die te Brussel zoowel by Belgi als by Luxemburg. De diplomatieke...”
10

“...Defensie. Aan dit besluit is evenwel geen uitvoering gegeven; het werd ingetrokken bij K. B. van 26 Maart 1911, Stbl. n. 167. Inrichting der departementen, bladz. 131. Voor de inrichting der verschillende departementen zie KK. BB. van 1913, S.S. 111, 141, 171, 172, 173, 171, 180, 182 en 186. Het K. B. van 21 April 1913, S. 136, stelt bepalingen omtrent de wijze van benoeming en bevordering van de ambtenaren en bedienden bij die departementen. Raad van State, bladz. 136 v. Bladz. 138, laatste alinea. De wee van 21 Dec. 1861, Stbl. n. 129, is nog gewijzigd bij de wet van 17 Juli 1911, Stbl. n. 217. Bladz. 139, regel 8 v. o. In pi. v. openbare bediening lees; openbare bediening, aan welke een vaste belooning of toelage is verbonden; ook kan het lidmaatschap niet samengaan met dat van lichamen, waarvoor de keuze geschiedt by krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen. Bladz. 139, noot 5. Toe te voegen: Zij bekleeden geen andere openbare bediening zonder goedkeuring des Konings...”
11

“...diensten (Pensioenwet voor zijdelingschen Staats- dienst 1912). De Staten-Generaal, 156215. Samenstelling, bladz. 161 v. Bladz. 179, noot 3 van bladz. 178. Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer is nog gewijzigd 5 Juli 1912 en 19 December 1913. Zie hierna, Bladz. 185 regel 2 v. o. In pl. v. beslagen lees: beraadslagen. Wetgevende macht, bladz. 195 v. Bladz. 200, 2 alinea. Op voorstel van de Heeren Kuyper c. s., ge- amendeerd door de Heeren Nolens c. s., heeft de Tweede Kamer besloten de 3 en 4 alinea van art. 41 (thans 42) van haar Regle- ment van Orde te wijzigen. Dientengevolge is in den tekst op bladz. 200 in pl. v. de 2 alinea te lezen: Bij het uitbrengen van haar verslag kan de Commissie een termjjn bepalen van ten minste 14 dagen, binnen welken de leden wijzigingen op het voorstel by de Commissie kunnen inzenden. Indien de Commissie van deze bevoegdheid gebruik maakt, brengt zjj omtrent de ingediende amendementen mondeling of schriftelijk verslag uit aan de Kamer. De voorstellers der...”
12

“...957 Er z(jn 4 tuchtscholen voor jongens, nl. te Ginneken, Haren, Nijmegen en Yelsen en 1 voor meisjes te Montfoort. Er zijn 5 Rijksopvoedingsgestichten voor jongens, nl. te Alkmaar, Amersfoort, Avereest, Doetinchem en Leiden en 1 voor meisjes te Zeist. Bladz. 270 vr de laatste alinea in te voegen: Wij willen i% dit verband nog melding maken van een nieuwe overheidsbemoeiing op dit gebied n.1. de reclasseering vaD ontslagen gevangenen. De regeling dezer bemoeiing heeft plaats gehad bij algemeenen maatregel van bestuur (K. B. 24 December 1910, S. 371). Krachtens deze regeling kan de reclasseering der personen, die uit een strafinrichting zijn ontslagen, of voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld, die naar eene Rtjkswerkinrichting dreigen te worden opgezonden, of wel krachtens de daaromtrent bestaande bepalingen ter beschikking van de Regeering zijn gesteld geweest, van Rijks- wege worden bevorderd: 1. door steun aan particuliere bemoeiingen; 2. door rechtstreeksche overheidsbemoeiingen. Om...”
13

“...waaraan is opgedragen een algemeen toe- zicht op den reclasseeringsarbeid der particuliere instellingen en op de naleving der voorwaarden waaronder de Rijkssteun is verstrekt. Rechterlijke Organisatie enz., bladz. 270 v. Bladz. 272. De wet van 18 April 1827, (Staatsblad n. 20), op de samenstelling der rechterlijke macht en het beleid der justitie is laatstelijk gewyzigd by de wet van 5 Juli 1910, Stbl. n. 180, waarna de tekst is bekend gemaakt by K. B. 14 Juni 1911, Stbl. n. 146. Bladz. 273, 4e alinea. Er zijn thans 101 kantons. Bladz. 274. By de wet van 5 Juli 1910, Stbl. n. 181, (nader ge- wijzigd by de wet van 17 Juli 1911, S. 214), is de samenstelling van den hoogen raad, de gerechtshoven, de arrondissements-recht- banken en de kantongerechten opnieuw geregeld en zijn ook de jaarwedden der rechterlijke ambtenaren, alsmede de klassen der rechtbanken en kantongerechten op nieuw vastgesteld. Thans oor- deelt ook het gerechtshof in het algemeen met drie leden, terwyi de Hooge Raad met vijf...”
14

“...worden voorge- schoten. De daarbij in acht te nemen regelen zijn vastgesteld bij K. B. 22 Febr. 1912, S. 90. Bladz. 327, 2 alinea en noot 1. De opleiding der militieofficieren (zoowel voor de infanterie als de vestingartillerie) is thans gere- geld by K. B. van 26 Juli 1912, S. 269. Het In de noot genoemde K. B. 14 Juni 1906, S. 128, is vervangen door dat van 8 Februari 1910, S. 49, dat met het K. B. van 3 Juli 190ยง, S. 262, voor hen die reeds een verbintenis hadden aangegaan werd gehandhaafd. Beide besluiten zijn later nog gewijzigd by K. B. 22 Nov. 1912, S. 351. In het slotartikel der Militiewet (art. 117) is bepaald, dat de in den tekst genoemde wet van 6 Juni 1905, S. 178, niet van toepassing is op hen, die na 1 Maart 1912 uit de militie tot officier worden benoemd. Bladz. 327, regel 10 v. o. Ook het hierbedoelde voorschrift is thans vervallen. Bladz. 328, 1 en 2 alinea te lezen als volgt: Voor de uitvoering der Militiewet komen in de eerste plaats in aanmerking gemeente- besturen en Ge...”
15

“...of van hen, van wie een nieuw geneeskundig onderzoek is aangevraagd; vrijstelling van in hetzelfde jaar geboren broeders; vrijstelling waaromtrent buiten schuld van hen, wien zij geldt, in de eerste zitting geen uitspraak kon worden gedaan; uitsluiting van hen, te wier aanzien sedert de eerste zitting eene reden tot uitsluiting bekend geworden is, voor zoover zij niet reeds bij onherroepelijk geworden uitspraak vrijgesteld of ongeschikt bevonden zijn. De'Landweer, bladz. 328 v. Bladz. 328, 3 alinea. Na afloop van hun diensttijd van zes jaren gaan de bij de militie te land ingelijfden, voorzoover zjj niet tot de pantserfortartillerie, het korps torpedisten of tot de bereden korpsen behooren, in het algemeen over naar de landweer, waarbij zij nog gedurende //'jaren verbonden blijven....”
16

“...966 winners is in overeenstemming gebracht met die in de nieuwe Militiewet, behoudens dat het bedrag op ten hoogste 1.50 is gesteld. Voor het geval van mobilisatie geldt eveneens hetgeen boven werd aangeteekend betreffende het voorschieten der vergoeding door de gemeentebesturen. Voorschriften betreffende een en ander zyn gegeven in het Land- weerbesluit III (K. B. 29 Mei 1913, S. 194). De op de tweede zinsnede van deze alinea geplaatste noot behoort by het onmiddeliyk daarop volgende. Het K. B. van 5 Sept. 1904, S. 220, waarnaar verwezen wordt is gewijzigd by K. B. 22 Maart 1911, S. 97. Bladz. 331, al. 4. Omtrent de taak van de landweer bepaalt de wet thans (artt. 11 bis en ter): Art. llbis. In tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden kan door Ons worden bevolen, dat de landweer in haar geheel dan wel bepaalde landweerafdeelingen of land weerkorpsen onder de wapenen worden geroepen. Daarbij kunnen een of meer lichtingen te beginnen met de oudste van opkomst...”
17

“...977 en 154, zjjn ingetrokken by het K. B. van 17 Sept. 1912, S. 295, tot vaststelling van een reglement omtrent de aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden. De Permanente Militaire Spoorwegcommissie is opgeheven. Wanneer toepassing van het bepaalde in de 2 alinea van art. 50 der Spoor- wegwet wordt noodig geacht, wordt krachtens machtiging der Koningin door den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht of zoolang deze niet in functie is getreden door den Minister van Oorlog bepaald, van welke spoorwegen en van welk aan de spoorweg-onder- nemingen toebehoorend materieel het geheel of gedeeltelik gebruik wordt gevorderd. De leiding van het gebruik van de spoorwegen en het materieel wordt in die gevallen opgedragen aan een door den Minister van Oorlog aan te wyzen militaire autoriteit, die de bevelen volgt van den Opperbevelhebber (resp. Minister van Oorlog). Telegraaf- en telefoondienst in tijden van oorlog enz. Tot bevordering...”