Your search within this document for 'flora' resulted in ten matching pages.
1

“...doornige boschjes en vele droge savanas. De groote kultures bestaan vrijwel uitsluitend uit de teelt van suikerriet en tabak, terwijl tot de kleine kultures de be- volkingsaanplantingen van fruit, groenten en andere gewassen gerekend worden. De begroeiing der vaak als veeweiden gebruikte savanas is uiteraard xerophytisch met doornige en sclerophyle struiken, cacti, hard stekelig gras en hier en daar verspreide boomen en palmen. Langs de rivieren heerscht vanzelfsprekend een dichte weel- derige flora. In de kuststreek overheerschen de gewone halophytische strandplanten met allerlei struiken, kruiden, cacti en palmen. Plaatselijk treft men reusachtige mangroves aan en swamps met gras, zegge en boompjes. Cuba bezit zeer veel leguminosen, waaraan vr een deel de vruchtbaarheid van vele Cubaansche gronden wordt toegeschreven....”
2

“...boomen (divi-divi, campche, vrucht- boomen en cocospalmen). Langs de kust komt een onbelangrijke strandflora en man- grove voor. Op de z.g. Hofjes worden hoofdzakelijk voor eigen gebruik sorghum, aardvruchten, alo, benevens wat groenten en fruit verbouwd. Groote plantages komen hier niet voor en slechts weinig" weiland met wat dor gras en kruiden. Tropisch woud ziet men alleen op de hoofdvulkaan van St.. Eustatius en in het Colombier-dal van St. Maarten. Vroeger bezaten deze eilandjes een rijkere flora, doch de combinatie van mensch en geit, de wind, de droogte en de grondgesteldheid. voerden tenslotte tot de huidige schrale vegetatie. In 1498 was St. Maarten nog boschrijk en werd door de Caraben bebouwd. Onze Antillen kenmerken zich door het bezit van vele legumi- nosen, graminen en compositen. Reboisatie, ofschoon onder de boven omschreven omstandig- heden zeer moeilijk, is dringend noodig. Niet alleen ter voor- ziening in de behoefte aan noodzakelijk bouw-, timmer- en brandhout, maar ook...”
3

“...zandige leemen, omdat zij hun ontstaan voor een groot deel aan droge physische ver- wering danken, en dus een flinke minerale reserve hebben en zeer juveniel zijn'. Zij zijn vaak tamelijk ondiep en meestal rood- bruin of grauw van kleur met een goeden voedingsstaat en licht bewerkbaar. Zware kleien worden geheel gemist. Het groote watergebrek doet uit landbouwkundig oogpunt de gunstige eigenschappen echter grootendeels te niet. Bij voldoende water zouden deze eilanden stellig een weelde- riger flora toonen en zouden diverse kultures mogelijk zijn. Dit watergebrek is niet slechts een gevolg van het aride klimaat, doch ook van de kruimelig-poreuze struktuur en het lage klei- en humusgehalte dezer gronden, waardoor ze minder waterhou- dend zijn en spoedig uitdrogen. Suriname. Bodemkundig kan dit gebied in drie ongeveer evenwijdige strooken verdeeld worden, die overeen komen met de geologische indeeling van het land. Hoe weinig van dit gebied onderzocht is, blijkt uit onderstaand kaartje, waarop...”
4

“...Ofschoon ze weinig humus bevatten, hebben ze toch een goed stikstof gehalte en zijn meermalen rijk aan phosphor- zuur. Kortom, chemisch zijn het ,,rijke gronden, die alleen te lijden hebben van een sterk watergebrek. Physisch zijn het kleiarme leemen met een zeer goede water- bewegelijkheid, die gemakkelijk bewerkbaar zijn. De Eilanden boven de Wind. zijn geologisch grootendeels vul- kanisch (andesietisch of bazaltisch) soms kalkig; zij hebben een subhumid tropisch klimaat met een iets rijkere flora. Hun gronden bevatten veel veldspaat en pyrobolen, zijn vrij rijk aan basen, phosphorzuur en stikstof, doch bezitten vnjwe geen zouten en carbonaten. Het humusgehalte is ook laag en de reactie ongeveer neutraal. Physisch zijn het kleiarme, zeer lichte leemen, eveneens met een groote waterbeweeglijkheid en goede bewerltbaarheid. . ,, ,, .. ,___. Suriname is hoofdzakelijk een groote grametbatholiet met een kleine alluviale kustzone; het heeft een humid tropisch kli- maat en van nature vrij weelderige...”
5

“...humus- en stikstofgehalte is echter vaak hooger dan op de Kleine Antillen. Physisch zijn het (zware) kleien, leemen of zanden, zoodat waterbeweging en bewerkbaarheid varieeren. Cuba is opgebouwd uit vele gesteentesoorten; heeft in zijn verschillende deelen verschillende tropische klimaten en een gevarieerde flora. Zijn gronden bevatten dan ook velerlei mine- ralen en zijn zoowel physisch als chemisch zeer variabel. Tusschen de twee belangrijkste en meest voorkomende tropen- gronden n.1. de rood- en grauwaarden blijken verschillen te be- staan en dit zoowel mineralogisch als physisch en chemisch. Dit treedt vooral naar voren als men de gronden van een gebied met eenzelfde klimaat en flora doch verschillend moederge- steente vergelijkt. Maar ook anderszins blijven de tegenstellingen hestaan. Mineralogisch bezitten de roodaarden veel meer opake be- standdeelen en een hoofdzakelijk kaolinietisch kleimineraal, de grauwaarden echter meer donkere mineralen (pyrobolen en epi- doten) en een voornamelijk...”
6

“...fractie slechts qualitatief de meest voorkomende mineralen met de woorden veel, matig of weinig. pH Granulair Zwaartegraad Mineralen Tot slot zij opgemerkt dat het zeer gewenscht is dit onder- zoek met nog een aantal tropengronden vooral grauw- en rood- aarden van verschillende gebieden en afkomstig van diverse moedergesteenten uit te breiden. Men neme daartoe echter nimmer menggronden, doch zuivere autochthone monsters, ieder afkomstig van een enkel en goed bekend moedergesteente, klimaat en flora en van niet te klein bppervlak. Daartoe steke men dan een volledig profiel, zoo ver mogelijk van alle grenzen, dus in het midden van dit gebied en onderzoeke dan dit geheele profiel....”
7

“...carbonates. Although they contain little humus, yet they have a good nitrogen percentage and are often rich in phosphoric acid. Briefly they are chemically rich soils, wich only suffer from great lack of water. Physically they are loams poor in clay, with a very good water movability and easy to cultivate. The Windward Islands geologically are for the greater part volcanic (andesitic or basaltic) and sometimes calcareous, they possess a subhumid tropical climate, with a somewhat more luxuriant flora. Their soils contain many feldspars and pyro- boles, they are fairly rich in bases, phosphoric acid and nitrogen, but have hardly any salts and carbonates. The humus content is likewise low and the reaction almost neutral Physically they are very sandy loams, also with a great water permeability and easy to till. Surinam consist chiefly of a large granite batholite with an alluvial coast, it has a humid tropical climate and naturally luxuriant vegetation. Its washed,^^.sgn^ s.Qil|rcoi^ist chiefly...”
8

“...50 often higher than at the Lesser Antilles. Physically they are heavy clays, loams or sands, so that water movability and tillage vary. Cuba is constructed of many kinds of rocks, it has in its different parts, various tropical climates and a varying flora. Its soils contain therefore many kinds of minerals and vary both physically and chemically. Between the two most important and most occurring tropical soils, viz. the red earths and grey earths proved to exist differ- ences not only mineralogically but physically and chemically as well. This especially stands out most clearly if you compare the soils of a region with the same climate and flora but a different parent rook. But also otherwise the contrasts continue to exist. Mineralogically the red earths have much more opaque components and a chiefly kaolinitic clay mineral. The grey earths have however more dark minerals (pyroboles and epidotes) and a principally montmorillonitic clay mineral. Physically the grey earths are very heavy...”
9

“...palingen in de praktijk. 1929. 4. W. J. van Balen: Antillia. 1935 en 1941. 5. W. J. van Balen: Curagao. 1938. 6. W. J. van Balen: Suriname. 1931. 7. H. H. Bennett en R. V. Allison: The soils of Cuba. 1928. 8. H. H. Bennett en R. Y. Allison: Some aspects of Cuban soils. (Geogr. Rev. 18621928). 9. H. H. Bennett en R. V. Allison: Some new Cuban soils. 1932. 10. E. Blanck: Handbuch der Bodenlehre. 1929/32 en 1939 (11 din.). 11. W. Bckler: Britisch West Indien. (Kol. Rd. 311531940). 12. I. Boldingh: Flora of the West Indian Islands 1909/14 (2 din.). 13. C. Braak: Het klimaat van Ned. West-Indi. 1935. 14. L. J. Briggs en H. L. Shantz: Wilting coefficients. 1912. 15. W. Credner: Probleme der Landnutzung auf den Antillen. (Z. Ges. Erdk. 1940p. 287). 16. W. M. Davis: The lesser Antilles. 1926. 17. S. Denis: Nos Antilles. 1935. 18. C. H. Edelman: Studin over de bodemkunde van Ned.-Indi. 1941. 19. C. H. Edelman: X Ray analysis. (Med. Lb. Hoogesch. 431939). 20. W. von Engelhardt: Ueber silikatische T...”
10

“...54 54. A. Pulle: Flora of Suriname. 1932/45. 55. M. Realino: De Nederlandsche Antillen. 1938. 56. M. Realino: Plantkunde voor Curagao. 1935. 57. Repertorium op de litteratuur der Ned. Kolonin. 58. R. H. Rijkens: Curagao. 1907. 59. L. M. R. Rutten: Bibliography of West Indian Geology. 1938. 60. L. M. R. Rutten: Botanische indrukken in Cuba. (T. N. A. G. 509301933). 61. L. M. R. Rutten: Grondkarteeringen in Ned. Oost-Indi en in Cuba. (Ind. Mercuur 1933). 62. L. M. R. Rutten: Parelsnoer der Antillen. (T. N. A. G. 57 3631940). 63. S. J. Saint: Coral limestone soils of Barbados. 1934. 64. C. Sohuchert: Historical geology of the Antillean Caribbean region. 1935. 65. H. M. E. Schrmann: Massngesteine aus Cuba (Neues Jb. Min., Beil. Bd 70A. 3351936). 66. W. Seifriz: Pflanzengeographie von Kuba. (Bot. Jb. 70441 1940). 67. C. H. Spurway: Soil testing. (Mich. Agr. Exp. St. bul. 1321933). 68. G. Stahel en H. J. Mller: Gegevens over de vruchtbaarheid der Surinaamsche binnenlanden. 1933. 69. J. Thorp:...”