1 |
|
“...193
Sumatra, waar Priaman, Tikoe, Pasaman door Paulus van Caerden werden
aangedaan, en ook aan de oostkust werden onderscheidene gedeelten bezocht
en handelsbetrekkingen aangeknoopt. Doch van een algemeene Sumatra-staat-
kunde was geen sprake, zooals dat voor Java het geval was, en er kan
alleen gesproken worden van betrekkingen tusschen de Compagnie en verschil-
lende nederzettingen, staten en stammen aan de kusten van het eiland. Onze
kennis van Sumatra was bjj het eind der 18de eeuw ook enkel tot deze bepaald.
Wat men meer van het land wist, was meest door hooren zeggen verkregen;
de bovenlanden en binnenlanden vormden een onbekend land.
De ontdekking van de binnenlanden van Sumatra had in de 19de eeuw
zeer onregelmatig plaats. Bjj gemis van een centrale Nederlandsche vestiging,
vanwaar zich de kennis en het gezag uitbreidden en bij de onzekere staatkunde
werden nu in dit gedeelte, dan weer in een ander gebied exploratie-tochten of
expedities ondernomen, veelal krijgstochten, en de vestiging...”
|
|
2 |
|
“...waardoor het Manindjau-meer, ook Da-
nau (-meer) genoemd, gevormd is (16 K.M. lang, 9 K.M.
breed, 93,575 K.M.2 oppervl., en 157 M. diep), welks waterspiegel
470 M. hoog ligt. Door de Antokan-ri vier stroomt het meer
af op den Indischen Ocèaan.
4. Het bergland van noordelijk Centraal-Sumatra. Dit berg-
land, dat tot 1 '/i° N.Br. gaat, vormt het achterland van Ajer-
Bangis en Natal en omvat de stroomgebieden van Kamp ar
en Rokan, Masang en Gadis. In dit gedeelte van het berg-
land komt ten N. van den Pasaman of Ophir (3000 M.)
het lengtedal met evenwijdige ketens het meest sprekend voor,
enkel door twee kleine ruggen afgebroken, welke het land
in drie riviergebieden scheiden. Het lengtedal strekt zich uit
van den Merapi in het Z. tot den Loeboek Raja in het N.
Tusschen het schrale zandsteenplateau van den Boven-
II 14...”
|
|
3 |
|
“...210
Kampar in het O. en een bergketen van den Kalaboe tot Loeboek
Raja in ’t westen ligt het puimsteen-tufplateau der Soempoer-
rivier, die op den Pasaman ontspringt en door een jong erosie-
dal naar de oostelijke vlakte stroomt, waar zij Rokankiri
heet en een noordelijke richting neemt. De hoofdwaterscheiding,
die thans ten W. van de Soempoer-vallei gevonden wordt, lag
in den Diluvialen tijd ten O. van deze rivier.
Een lengtedal van grootsche afmeting wordt verder door-
stroomd van de Gadis, die op den Kalaboe ontspringt, en
de Angkola, welke in het N.W. op den Loeboek Raja zijn
oorsprong neemt, en langs het bloeiende Padang Sidempoean,
aan den voet van dien berg, naar het Zuiden stroomt, de Gadis
tegemoet. Beide rivieren ontmoeten elkander op 170 M. hoogte
en breken vereenigd door het leisteen- en zandsteengeb. in
het westen naar den Indischen Oceaan. Waarschijnlijk is de door-
braak gevolgd toen de Loeboek Raja ontstond, die het lengtedal
naar het noorden afsloot.
5. Het bergland en...”
|
|
4 |
|
“...betrekkingen aangeknoopt.
Sumatra. Dq expeditie onder leiding van de gebroeders de-Houtman, uit-
gerust door de Moucheron, kwam in 1599 aan Atjeh’s noordkust voor anker.
De stemming van Atjeh tegen de onzen was onder Portugeeschen invloed niet
vriendschappelijk, doch twee jaren later werd die beter, zoodat in 1601 te Atjeh
een Nederlandsche factorij kon worden opgericht. Eeeds in 1600 werden door
Paulus van Caerden aan de westkust van Sumatra verschillende plaatsen
aangedaan, als Priaman, Tikoe en Pasaman, waar de Sultan van Atjeh heer-
schappij voerde.
Het land aan de Westkust van Sumatra leverde voornamelijk kamfer en
benzoë op, in enkele streken ook goud, dat meest uit de binnenlanden kwam.
Men vond aan de Westkust een gemengde kustbevolking, die grootendeels uit
Maleiers was samengesteld, en aan wie door de Bovenlanders de produkten uit
het binnenland werden gebracht. Van het noorden der westelijke kuststreek
wordt vermeld, dat daar in het Atjehsche gebied negen goudmijnen gevonden
werden...”
|
|