1 |
 |
“...453
Het verschil in volksdichtheid van Java en de Buitenbe-
zittingen kan niet uitsluitend aan de meerdere of mindere pro-
ductiviteit van den bodem worden toegeschreven, omdat Su-
matra en Borneo even vruchtbare gronden opleveren, welke nog
grootendeels ongecultiveerd liggen. Op Java vindt men dicht
bevolkte residentiën, als Kedoe (431), Djokjokarta (348), Peka-
longan (341), Madoera (324), Semarang (327), die met volks-
concentraties als de staxl-Republiek Lubeck (325) en met de
Nederlandsche provinciën Zuid-Holland (380) en Noord-Holland
(349) eenigszins overeenkomen, en die de dichtstbevolkte ge-
deelten van Duitschland, als het Koninkrijk Saksen (280), de Rijn-
provincie (213) nog overtreffen. De zooveel grootere volksdichtheid
van Java is een gevolg van de historie van dit eiland. Door zijn
centrale plaats in den Archipel in verband met de ligging van
zijn havens ten opzichte van het binnenland, was Java aangewezen
om het hoofdhandelseiland te worden, de plaats, waar de handels-
...”
|
|
2 |
 |
“...Chineesche thee, welke langzamerhand verdrongen werd.
De theeproductie op Java is thans zeer aanzienlijk. Op het einde van 1902
waren op de erfpachtslanden gevestigd 99 ondernemingen met een productie
van 6 624 700 K.G. Daarvan waren er 81 met 5 982 829 K.G. productie in de
Preanger, 1 ondern. met-350 000 K.G. productie in Kedoe, 1 ondern. met 115000
K.G. in Cheribon, 3 ondern. met 58 700 K.G. in Semarang, 2 ondern. met 49 000
K.G. in Batavia, 1 met 33 000 K.G. in Banjoemas en nog kleinere in Peka-
longan, Pasoeroean en Kediri. Toch is in vergelijk met den wereldhandel die
productie nog gering. In 1891—95 was de gemiddelde jaarljjksche uitvoer van
China 111,23, van Britsch Indië 57,48, van Japan 28,38, van Ceylon 36,88 en
van Java 3,32 mill. K.G. De verhouding is sedert wel ten gunste van Java
veranderd maar toch niet zoo veel, om groote wijziging daarin te brengen.
De uitvoer van thee gaat hoofdzakelijk naar Nederland (in 1902: 4112 200 K.G.),
Engeland (2 586 600 K.G.), Singapore (349...”
|
|
3 |
 |
“...gaat in den laatsten tijd, dat het vee vermindert in kracht en dat het aantal
niet toeneemt. Het aantal karbouwen werd in 1880 voor Java en Madoera, de
Vorstenlanden uitgezonderd, op 2145 439 berekend, in 1900 op 2171 000. Al
zfcjn die cijfers niet absoluut juist, zij wjjzen er toch op, dat de veeteelt slechts
onbeduidend toenam. In enkele gedeelten van Java, als Bantam, Batavia, Kra-
wang en de Preanger nam het aantal karbouwen toe, doch in Cheribon, Peka-
longan, Semarang, Kedoe en Banjoemas zag men achteruitgang. Als oorzaken
van dien achteruitgang wordt beschouwd het afnemen der goede weidegronden,
waardoor de voeding geringer wordt, de weinige zorg voor de teelt, terwijl ook
de vermindering der welvaart hierop invloed zal hebben. Daarenboven wordt er
roekeloos vee geslacht voor de feestmalen, en van de Soendalanden wordt er veel
vee uitgevoerd naar Tegal en Pekalongan voor suikerriet-transport. De suiker-
industrieelen nemen in den laatsten tijd maatregelen, om de veeteelt te ver-...”
|
|