Your search within this document for 'wei' resulted in two matching pages.
1

“...uitkomst gedeeltelijk te vin- den is in de ongeschiktheid van den grond voor den groei van suikerriet, daar dit gewas eenen vetten grond vereischt, terwijl die van St. Eusta- tius bij uitstek schraal en zandig is (2). In de Engelsche eilanden, waar de grond veel beter is plant men het suikerriet slechts eens om de vijf of meer jaren, in St. Eustatius is men genood- zaakt zulks elk jaar te doen; — dit geeft eene ontzettende vermeerdering van arbeid, doordien men het land wegens den lossen grond en de wei- nige regens over de geheele uitgebreidheid, door middel van de houw in drie voet diepe voren of greppels verdeelt, ten einde het regenwater zich daarin verzamele en niet wegvloeije; — doch in (1) Zie hier eenige van wege het plaatselijk bestuur gedane opgaven van het cijfer der slavenbevolking, uit oorspronke- lijke bescheiden ontleend. Jaar 1817 mannen 569, vrouwen 655, kinderen 524 totaal 1748. » 1828 » 429, » 491, » 689 » 1609. » 1847 » 1137. Er bestaat grond, om aan te nemen, dat van deze...”
2

“...Gouvernements kultu- res” te zoeken, is het genoeg, gelegenheid te heb- ben, tot verspreiding van verkoopberigten, eene som geld te ontvangen, een cijfer op het budget te doen pralen, doch of het verlies grooter is dan de winst, is het bestuur tamelijk onverschillig. — Intusschen worden de partikuliere eigenaars van zoutpannen in den grond geholpen, want wie kan met het Gouvernement concurreren? Zij althans niet; hoe zal het zijn, wanneer zij hunne pannen met vrije handen moeten bewerken? — Dit wei- nige voor zoo veel den grondeigenaars betreft; — volg mij nu in negentiende gedeelten van de wo- ningen der vrije bevolking van elk eiland, dat is, volg mij in de woning van elk, die geen ambtenaar is. — Zie hoe veel oude, ziekelijke en behoeftige bewoners die slechts door den handenarbeid van eenen enkelen slaaf of slavin tegen verhongering beveiligd zijn. Zie hoevelen van die beklagens- waardige schepsels, de ouderlooze ongehuwde ge- heel verlatene dochters, arm doch eerbaar, de droevige na...”