Your search within this document for 'wachtgeld' resulted in two matching pages.
1

“...24 Maart van den Heer baud, de ministeriele kennisgeving erlangd heb, dat mijn gedrag openlijk aandruischt tegen de begin- selen van Administrative ondergeschiktheid, dewijl ik tegen de bevelen van den Gezagvoerder aan, mijne standplaats zou verlaten hebben, eene bewering welke ik voor als nog slechts met » onjuist” zal bestempelen, en mij vervolgens naar Nederland heb begeven! Zoodat om kort te gaan mijne belangelooze opoffering tot hier- toe nog steeds beloond is door het verlies van mjh wachtgeld 1 — Ik wil echter nederig hopen en vertrouwen, dat mij dit niet lan- ger onthouden zal worden, aangezien ik mijne zaak reeds bijkans eene maand geleden, heb kenbaar gemaakt aan Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning, die de bron is van het regt zijner getrouwe onderdanen, PVat de beschouwing van den Heer baud betreft, de strekking is tastbaar; de waar- heid moet gesmoord worden ! Voor elk misdrijf van eenen ambtenaar is genade ; omkooping ver- eischt geen onderzoek, diefstal vindt ver-...”
2

“...23 en eene onafhankelijke regterlijke magt (1); de bureaucratie dient te worden vernietigd; de Ge- zaghebber van Curapao is Majoor, en kan dus in het leger worden opgenomen, waar hij gelegenheid zal hebben, zoowel zijne hoedanigheid van Martinet als zijne kennis van het militair recueil aan den dag te leggen (2); de ambtenaren eindelijk, kun- nen op wachtgeld gesteld worden, zonder echter (1) De regterlijke magt is onafhankelijk van het politiek gezag in de kolonie, zegt het regeringsreglement; het lust mij hier een klein staaltje van die onafhankelijkheid aan te voe- ren. — Ongeveer twee jaren geleden, wilde een Gezaghebber geld hebben voor de reparatie van de wegen, ofschoon er duizend gulden voor dat oogmerk op het budget van de kolo- nie stond aangeschreven, weshalve bij den kolonialen raad deed vergaderen, om gezamelijk te overleggen, hoedanig zich het geld aan te schaffen. — De loontrekkende leden hadden als naar gewoonte niets te zeggen, en de drie overigen, welke als plan- ters...”