Your search within this document for 'martin' resulted in two matching pages.
1

“...2 St. Martin hunne slaven tot aan den laatsten toe, voor en aleer het loopende jaar ten einde is, en tenzij men een middel kan vinden, om de oevers van de Marowyrie te bewaken, wacht den ingezetenen van Nederlandsch Guyana het- zelfde lot. Het is de overtuiging, dat deze en meerdere rampen onze koloniën dreigen te overstelpen, die mij aanspoort, om het vonkje belangstelling, het- welk voor die bezittingen in de boven bedoelde rekwesten gloort, zoo mogelijk voor uitdooving te bewaren. Het is tot u, waarde landgenooten! voor- standers van de afschaffing der slavernij, dat ik te dien einde mijne woorden rigt; vergun mij, uwe deelneming ten behoeve uwer broeders in TVest- Indië verder in .te roepen; ook ik verlang de vrijheid voor de negerslaven! met hart en ziel vereenig ik mij met u en elk, die op eene wettige wijze en door gepaste middelen slavernij in elke gedaante zoekt te keer te gaan, maar het is juist die zelfde vrijheidszucht, die mij in de door velen voorgestelde wijze van de negers...”
2

“...8 weerwil van dit alles levert het riet te St. Eusta- tius veel minder sap en suiker dan het Engelsche. Dezelfde berekening als hier boven gegeven, geldt genoegzaam ook voor St. Martin, hoewel de grond daar eenigzins beter en in uitgebreidheid grooter dan die van St. Eustatius is, zoodat de suiker- oogst van dat eiland in het jaar 1817 door het plaatselijk bestuur gemiddeld op 700,000 Ned. ® werd gesteld (1). Saba verbouwt niets voor den uitvoer, de slaaf is daar als het ware de huisge- noot van den meester, en beiden werken zij, de gouverneur niet uitgezonderd, in aartsvaderlijke eenvoudigheid gezamenlijk in het land. Te Cura- sao, Bonaire en Aruba worden evenmin als te Saba producten voor den uitvoer gewonnen, de beroemde gouvernements kuituren altijd uitgezon- derd. — De planters, die geene koloniale kas ter hunner beschikking hebben, en elke penning, die hun in handen komt door die bodemlooze kas zien verzwelgen, kunnen zich met zulke kostbare liefhebberijen niet inlaten, en danken...”