1 |
 |
“...zijn heil
verworven zonder veel ramp, — en zelfs het
behoud der wereld eischte de wreedste mis-
kenning en een smadelijke dood! — Zij, die
zich bij den aanval in de verloren hoop scha-
ren , vallen in de bres; die nakomen, snellen
over hun Ijk ter overwinning en genieten
het loon, terwijl de eersten in het slijk ver-
trapt liggen.
Voor mij zelven zou ik veel kunnen zeggen,
doch mijn persoon is te onbeduidend, om er
het publiek mede bezig te houden. — In het
belang van het doel mijns schrijven mag het
echter niet ondienstig zijn hier aan te voe-
ren, dat ik als koloniale Secretaris te St. Eusta-
tius, in 1845 aan den toenmaligen Minister
van Koloniën deed toekomen een betoog van...”
|
|
2 |
 |
“...zijn weêrstand te bieden? Doe het niet! derge-
lijke daden wreken zich vroeg of laat. Geen doel
ter wereld kan onregtvaardigheid wettigen: bedenk
u! Ge staat gereed, in naam der vrijheid eene
daad van dwingelandij uit te lokken; is dit be-
staanbaar? kan vrijheid tieren op zulken slechten
grond? niet mogelijk.
Laat ons nog eens beginnen. Gij en ik wij
verlangen de bevrijding van de negers, want vrij-
heid is een regt hun door de Voorzienigheid ge-
schonken, en hetwelk alzoo geen sterveling hun
mag onthouden; doch wij erkennen tevens, dat
ook de eigenaars regten hebben, die men behoort
te eerbiedigen; — wat meer is, dat de eigenaars,
die, zoo als ik straks zal aantoonen, groot gevaar
loopen door de vrijverklaring der slaven volstrekt al-
les te verliezen, even goed als de negers aanspraak
op onze deelneming hebben. En hier is het noo-
dig, u te waarschuwen tegen misleiding door een-
zijdige berigten omtrent de mishandeling der ne-
gerslaven; niemand zal willen ontkennen, dat er
ook hierin...”
|
|
3 |
 |
“...dat derzelver bevolking in getal
en vermogen de eerste maal aan de tegenwoordige
gelijk stond. — Ik weet, men zal hier niet toe
willen overgaan, want het zou niet alleen tot eene
opruiming leiden van het departement der West-
Indische zaken, maar zelfs tot die van bijkans ge-
heel het ministerie van koloniën: doch dit is geen
reden voor mij, om mijne meening te verbergen,
dat het de grondslag behoort uit te maken van ons,
van elk koloniaal bestuur. Men mag er zich tegen
verzetten, en de zaken op den ouden voet slepende
willen houden; — men mag zich zoeken te troos-
ten met » après moi le déluge,” dit kan de natie
slechts dieper in schulden, de koloniën slechts meer
en meer in verval dompelen, maar er toe overgaan
zal men, hetzij goed of kwaadschiks. De tijd is
ophanden, waarin de natie de oogen zal openen voor
de Gouverneurs als andere beambten gearresteerd, te zamen een
boekdeel vormende van 267 bladzijden. — De Gouverneur-
Generaal cantzlaab in 1830 maakte onder anderen eene wet op
de i...”
|
|
4 |
 |
“...18
den verderfelijken invloed van een ministerie van
koloniën op den toestand der Overzeesche bezit-
tingen , als wanneer het over deszelfs vroegere
blindheid verbaasd zal staan. De toestand van
het rijk niet minder dan die van de koloniën
eischt, dat men dit tijdstip bespoedige (1). De
koloniën moeten zich zelf besturen; — zij kunnen
het! Alleen een » geroutineerd ambtenaar” mag wil-
len beweren, dat er zwarigheid in steekt; hij kan
er even goed bijvoegen, dat de aarde stilstaan of
de zon verduisteren zou, indien de Administratie-
stukken verdwenen! In ’s hemels naam, laat ons
afgedaan krijgen met dit gekwezel over de noodza-
kelijkheid van de zoogenaamde » behoorlijke Ad-
ministratie en Controle!” want voor zoo veel mij
van die behoorlijkheid gebleken is, — en ik heb
er zeven jaren lang tot over de ooren ingezeten —
mogen zij het bestaan verschuldigd zijn aan den
Prins van beiïevento , in wiens beschouwing het
spraakvermogen aan den mensch geschonken was,
om de waarheid te bedekken (2)...”
|
|
5 |
 |
“...• 22
en zoolang er geen geruchtmakende algeheele her-
vorming in die besturen wordt daargesteld, zal
deze overtuiging niet worden uitgewischt. Het is
een onmisbaar vereischte de Nederlandsche kolo-
nisten in de West-Indische eilanden in hunne
constitutioneele regten te herstellen. Het regerings-
reglement behelst bijkans niets, dat daartoe dienstig
is. Men mag het nutteloos, overtollig achten, de
regten van den burger in de grondwet van het
Koninkrijk naauwkeurig te omschrijven, of zelfs
hem iets als een onvervreemdbaar regt toe te ken-
nen, met die van de koloniën moet dit niet plaats
hebben. Tot hiertoe heeft men zich eeniglijk toe-
gelegd, om in elk artikel van het regeringsregle-
ment de leer, dat de Gezaghebber tegenover de
bevolking onschendbaar is, met groote trekken in
te weven; die onschendbaarheid door handelingen
van het Gouvernement gestaafd, heeft zich over
de ambtenaren uitgebreid; men dient hiervan te-
rug te komen, en het reglement te doen vervangen
door eene verklaring...”
|
|
6 |
 |
“...26
Dit denkbeeld mag voor sommigen niet zoo fraai
klinken, als dat van » Emancipatie door Centrali-
satie noch zoo verheven als dat van Emancipatie
door de bekeering van de bevolking van Afrika;
tot dezen staat het mijne in vergelijking als een
emmer water tot den oceaan; doch zoo als sterne
van het beproeven zijner pruik zeide, de emmer
water is bij de hand, de zee ver af; het heeft dit
voordeel boven de anderen, dat het uitvoerbaar is
met de zekerheid van wel te slagen. — Dit denk-
beeld onbeschroomd aannemende en in zijn geheel
uitwerkende, zal de natie voor de opoffering tot
schadevergoeding aan de slaveneigenaars te maken,
ruimschoots beloond worden door de besparing der
jaarlijksche subsidien, en den nieuwen uitweg wel-
ken het aan zijnen handel opent; er bestaat alsdan
ook geene enkele zwarigheid tegen het onmiddellijk
aannemen van het beginsel van Emancipatie der
slaven, en ware het zeer te wenschen, dat de rege-
ring, zonder verwijl, een voorstel van wet voor dit
oogmerk aan de...”
|
|