Your search within this document for 'ken' resulted in seven matching pages.
1

“...6 is het vooruitzigt van hen, die nog iets hebben behouden? Laat ons zien. De Nederlandsche West-Indiën, ik heb het meermalen gezegd, heb- ben als landbouwende koloniën geene de minste waarde; de producten welke Si. Eustdtius op- levert bestaan in suiker 500,000 ® en yams 700,000 ® oud gewigt (1). Deze producten wer- den in 1828 door den arbeid van 667 negers ver- kregen; ik-ken geen reden, die dit getal zou heb- ben doen verminderen. De prijs van de suiker op f 8,50 en die van de yams op f 2,— de 100 ® stellende, zoo krijgt men na aftrek der belastingen op producten, eigendommen, hypotheken enz. on- geveer f 50,000. De rum, melasse en vee heb ik niet genoemd, dewijl deze gerekend worden de kos- ten van onderhoud der plantaadje te bestrijden. Bepaal nu het werkloon op f 0,60; (in de Engel- sche koloniën is het tweemaal zooveel) hetwelk tegen 300 werkdagen in het jaar op f 180,— per hoofd komt te staan; — en neem daarbij aan, dat dezelfde persoon met den titel van vrij man twee- maal zoo...”
2

“...kunnen volstaan; — doch zoo is het, zon- der een aantal kloeke handen is het vee, hetwelk digen toestand van het eiland Curacao” de wereld willen doen gelooven, ontsnapte den armen uitgever van de Cura9aosche Cou- rant zijns ondanks een noodkreet; den moed daartoe vond hij in de afwezigheid van den heer Baron en het algemeen mis- noegen der ingezetenen, die » a la barbe ” van dezen zich tot den Koning hadden gewend met het verzoek, om verligting hunner drukkende belasting. Zijne woorden dragen het ken- merk der waarheid, en kunnen als bewijs worden bijgebragt van de geschiktheid dezer eilanden voor den landbouw. j> Het jaar 1843 zal lang in het geheugen der inwoners van Curacao blijven; want onherstelbaar zijn voor velen de ver- liezen , welke zij ten gevolge der aanhoudende droogte van vier ach teren volgende jaren geleden hebben. — De droogte was zoo sterk, dat op vele plantagiën geen druppel water voorhanden was, noch voor menschen, noch voor vee; het vee moest ver loopen, om elders wat water...”
3

“...beoefend wordt, dat elke daad, elke handeling aan het be- stuur geoorloofd is, mits het slechts zorg draagt geen bewijs tegen zich in handen te geven. Ge- voelt men niet, dat er al reeds sinds jaren geen beroep voor den burger bestaat? Dat hij het on- gelijk hem aangedaan in Nederland zelfs niet bekend durft maken, uit vrees voor ergere mishan- deling? Kan men zich niet begrijpen, welke uit- werking het bewustzijn daarvan zoowel op het (1) De Referendaris of Directeur van de West-Indische za- ken , is de broeder van den Gezaghebber van St. Eustatius en Java, en de zwager van den Gezaghebber van Curacao en on- derhorigheden ; behalven dezen telt de bedoelde persoon onder zijne aanverwanten in den eersten graad: den Vendumeester en eenen Predikant van Curacao, den Griffier van de regtbank en waarnemenden Secretaris van St. Eustatius enz. enz. enz. Van mindere graden van verwantschap zal ik niet gewagen, als zijnde de hier gemelden, welke allen eveneens door meer of minder uitgebreide fam...”
4

“...waarborg be- staat tegen willekeurig gezag. De tegenwoordige vorm van bestuur in de koloniën is met bet geven van zoodanigen waarborg in strijd en een ieder, hij zij vreemdeling of inwoner, is aan de genade van den Majoor Gezaghebber en zijne talrijke beambten ten prooi, zonder hoop van redres, daar tallooze wette- lijke verordéningen gelijk zoo veel valstrikken ge- spannen zijn, om een ieder te vangen die het bestuuh vangen wil ! Geen vreemdeling wil zijn persoon noch zijn fortuin daaraan wagen; ik ken de denk- wijze van vreemde kolonisten op dit onderwerp, uit hunnen mond, en de algeheele mislukking van alle Gouvernements maatregelen tot herleving van den handel, is voornamelijk aan dit wantrouwen van den vreemdeling toe te schrijven. Er hebben in den loop van de laatste 32 jaren te Curasao en te St. Eustatius voorvallen plaats gehad, welke in de overige deelen van Wist-Indïè eenen diepen indruk hebben gemaakt. De overtuiging is daar algemeen, dat de plaatselijke besturen in de Neder- landsche...”
5

“...algeheele her- vorming in die besturen wordt daargesteld, zal deze overtuiging niet worden uitgewischt. Het is een onmisbaar vereischte de Nederlandsche kolo- nisten in de West-Indische eilanden in hunne constitutioneele regten te herstellen. Het regerings- reglement behelst bijkans niets, dat daartoe dienstig is. Men mag het nutteloos, overtollig achten, de regten van den burger in de grondwet van het Koninkrijk naauwkeurig te omschrijven, of zelfs hem iets als een onvervreemdbaar regt toe te ken- nen, met die van de koloniën moet dit niet plaats hebben. Tot hiertoe heeft men zich eeniglijk toe- gelegd, om in elk artikel van het regeringsregle- ment de leer, dat de Gezaghebber tegenover de bevolking onschendbaar is, met groote trekken in te weven; die onschendbaarheid door handelingen van het Gouvernement gestaafd, heeft zich over de ambtenaren uitgebreid; men dient hiervan te- rug te komen, en het reglement te doen vervangen door eene verklaring van de regten van den bur- ger, gewaarborgd...”
6

“...als een emmer water tot den oceaan; doch zoo als sterne van het beproeven zijner pruik zeide, de emmer water is bij de hand, de zee ver af; het heeft dit voordeel boven de anderen, dat het uitvoerbaar is met de zekerheid van wel te slagen. — Dit denk- beeld onbeschroomd aannemende en in zijn geheel uitwerkende, zal de natie voor de opoffering tot schadevergoeding aan de slaveneigenaars te maken, ruimschoots beloond worden door de besparing der jaarlijksche subsidien, en den nieuwen uitweg wel- ken het aan zijnen handel opent; er bestaat alsdan ook geene enkele zwarigheid tegen het onmiddellijk aannemen van het beginsel van Emancipatie der slaven, en ware het zeer te wenschen, dat de rege- ring, zonder verwijl, een voorstel van wet voor dit oogmerk aan de Staten-Generaal dede voorleggen, de strekking hebbende van den maatregel op zoo- danig later tijdstip in zijn geheel in werking te brengen, als de regering, met inachtneming van al hetgeen daaromtrent door de kolonisten mag wor- den aangevoerd...”
7

“...stand te houden is, — de vereeniging zich onverwijld in een eerbiedig gesteld adres tot den Koning behoort te wenden, met dringende bede, dat het zijne Ma- jesteit genadiglijk moge behagen, het onderwerp der emancipatie van de slaven in de Nederlandsche koloniën zonder uitstel in gunstige overweging te nemen, en inmiddels de kolonisten dat aandeel in het beheer hunner maatschappelijke aangelegenhe- den toe te staan, als waardoor zij in staat zullen geraken, de daarin bestaande misbruiken en gebre- ken op te ruimen, en te verhelpen, ten einde langs dien weg de anderzins voor hun bestaan verderfe- lijke gevolgen van den opgemelden maatregel ten goede te keeren. — ROTTERDAM, Mei 1848....”