1 |
|
“...gemaakt, dat hij meent dat voor een vierdeelig Koninkrijk van gelijkwaardige
gebiedsdeelen thans geen ruimte meer is. De onderlinge spanningen zouden te
groot blijken. De eenige oplossing en voldoende waarborg voor een durende
samenwerking tusschen Indonesië en Nederland ziet hij nog gelegen in een
verdragsverhouding. Daarom is er ook geen plaats meer voor een overkoepelend
regeerorgaan als een Rijksraad, maar zal men zijn oog beter kunnen richten op
een al dan niet permanente Commissie ter bestudeering van gemeenschappelijke
vraagstukken.
Een ander komt na lezing van het Tweede Memorandum tot de slotsom, dat in
veel grooter mate dan blijkens de vragenlijst van de Commissie van Onderzoek
destijds mogelijk werd geacht aan de wensch der inheemsche bevolking naar
onafhankelijkheid dient te worden voldaan. 1)
Daartegenover acht een inzender een door hem voorgestelde overkoepeling,
bestaande uit een Senaat uit en door de landsvertegenwoordigingen der 4 autonome
gebiedsdeelen gekozen en een ...”
|
|
2 |
|
“...althans — zijn beteekenis hebben voor de groep
van Nederlandsche „blijvers”, en voor Minahassers (Manadoneezen) en Ambon-
neezen. ;
In India reserveerde de Regeering voor de „Anglo-Indians” en andere minder-
heden bepaalde percentages aan plaatsen in verschillende diensten: deze percen-
tages waren gebaseerd op gemiddelden der door minderheden vervulde plaatsen
over de laatste jaren. Over het algemeen had dit stelsel de instemming der meer-
derheidspartijen.
Ook de in Britsch-India ingestelde permanente centrale en provinciale commissies
voor ambtenarenzaken, die nuttige instellingen schijnen te zijn, om te waken voor
de deugdelijkheid, de integriteit en de rechtvaardige behandeling der ambtenaren,
werden door Hindoesche, zoowel als Mohammedaansche Indiërs op de Ronde-
Tafel Conferentie warm aanbevolen.
In het algemeen zou een deugdelijke administratieve rechtspraak in geschillen tus-
schen ambtenaren en de Overheid in het belang van de genoemde minderheden zijn.
Maar al deze maatregelen kunnen...”
|
|
3 |
|
“...Een vóór den oorlog nog niet opgelost probleem is een bevredigènde regeling van
het agrarische recht, dat vooral voor de Nederlandsche minderheden, blijvers
zoowel als trekkers, maar ook voor andere Europeanen dan Nederlanders, Ameri-
kanen, Chineezen, die enorme kapitalen in gronden en in de suikerindustrie
hebben gestoken, van ongemeen belang is.
De Nederlandsche blijvers behoefden blijvende rechten op den grond. Het
zoogenaamde vervreemdingsverbod maakte het hun bijna onmogelijk om deze
permanente rechten te verkrijgen. De vraag rijst of aan de blijvers, indien zij
Indonesische burgers worden, niet dezelfde rechten op den grond verleend behooren
te worden, als. de Indonesiërs bezitten. Dat zou dus beteekenen een unificatie
van grondenrechten op den grondslag van het adatrecht, met de daaraan verbonden
consequenties: den anderen onderdanen, die tot de minderheden behooren, zooals
de in Indonesië geboren Chineezen, Arabieren enz., zou dan mede het Inlandsch
bezitsrecht toegekend moeten...”
|
|
4 |
|
“...had staan. En deze Gouverneur-Generaal entaneerde een Filipinisatie op een
wijze en van een omvang, die onmogelijk leek en in ieder geval voor talloozen
onaanvaardbaar was. .....
Tot aan de komst van Harrison waren de Amerikanen in de Philippijnen uitge-
gaan van de gedachte dat men de Filipino’s het best voor hun moeilijke, toekom-
stige taak kon voorbereiden door hun langzaam en in beperkte mate de uitoefening
van verschillende bevoegdheden over te dragen onder de permanente leiding van
Amerikaansche ambtenaren. In de korte periode voor 1913 had men er dan ook
naar gestreefd Amerikanen voor de gouvernements-diensten aan te trekken, die
van hun taak in de Philippijnen hun levenswerk zouden maken. Het „merit-
systeem” was van dit streven een onderdeel. In redelijke mate had men
het gestelde doel bereikt. Er was een koloniale bureaucratie opgebouwd, die,
zooals steeds, een macht op zichzelf werd, maar ook kon wijzen op de bereikte
efficiency van de bestuursmachine.
De Amerikanen in Washi...”
|
|
5 |
|
“...van Afgevaardigden, vooral ook omdat Harrison bijna steeds
handelde — ook daar waar dit niet behoefde — na het advies van Osmena, bijzonder
sterk. Waarbij tevens in het oog moet worden gehouden dat in het Philippijnsche
bestel als afzonderlijke functie het nationaal leiderschap zich had ontwikkeld en
dat deze rol tot 1922 toe door den president van den Assembly en den Speaker
van het Huis van Afgevaardigden was vervuld. In beide gevallen Sergio Osmena.
Ieder der Secretaries had naast zich een permanente Undersecretary, uit de
ambtelijke gelederen voortgekomen. Het gewicht van deze betrekking hing inci-
denteel af van de persoonlijke verhouding tusschen Secretary en Undersecretary.
De laatste moest het ambt van den eerste waarnemen bij afwezen of verhindering
enz. Deze bepaling werd van groot belang toen na afloop van het Harri^n-regime,
met een opnieuw aan het bewind komen der Republikeinen in de ereenig e
Staten, met de benoeming van den Gouverneur-Generaal Wood een geheel andere
wind ging...”
|
|
6 |
|
“...De punten I en II zijn vrijwel geheel in de nieuwe constitutiei) 2) overgenomen,
naar den voorzitter der Commissie, Lord Donoughmore, gewoonlijk de Donough-
more Constitutie genoemd. Over de punten I en II hieronder meer.
Grootendeels was dat ook het geval met de voorstellen met betrekking tot het
kiesrecht. Met het oog op het kiesrecht der Indische Tarnden wier concurrentie-
kracht de Singhaleezen vreesden, had de Commissie voorgesteld als speciale eisch
5 jaar domicilie of een bewijs van permanente vestiging. De Gouverneur stelde
voor de eerste eisch het „gedomicilieerd” zijn als algemeen criterium op te nemen;
aldus is geschied. Hierdoor ontstaat een soort landelijk burgerschap, in werking
tot Ceylon beperkt. Men heeft capaciteit en census laten bestaan naast het
i) Overweging voor het afschaffen van het criterium der geletterdheid was ook het feit dat 45 %
der bevolking nog geen onderwijs genoot en dus buiten het kiesrecht bleef. De Labour Union wilde
afschaffing nationale leiders;...”
|
|
7 |
|
“...bewijs van permanente vestiging of bedoeling hiertoe (permanent settlement) voor
de niet-gedomicilieerden. Mits gequalificeerd (gedomicilieerd zijn) werden man-
nen en vrouwen op een lijn gesteld; voor beide gold de leeftijdsgrens van 21 jaar.
Voor het passief kiesrecht werden geen andere normen gesteld dan voor het actief
kiesrecht.
Wat het vierde punt betreft, uit latere *) gegevens valt op te maken dat vergoeding
voor „lost career is toegekend; ook wordt in de Constitutie de bescherming van
de positie (rechts- en financieele) der ambtenaren aangemerkt als eventueel te
vallen onder de aangelegenheden van „paramount importance” ten aanzien waarvan
de Gouverneur gerechtigd is zijn wil buiten den State-Council om door te zetten.
De Constitutie van 1931 heeft geheel met het stelsel van scheiding van machten
gebroken; regeling en uitvoering, controle en budgetrecht zouden voortaan zetelen
in een lichaam, den State-Council. 'Wel zouden voor beide functies, wetgeving en
uitvoering, afzonderlijke...”
|
|
8 |
|
“...De State Council blijft 4 jaren in permanente zitting, behoudens eerdere ont-
ontbinding, waartoe de Gouverneur krachtens Constitutie t.a.t. bevoegd is.
Alle besluiten van gewichtigen aard van een Executive Committee of van de Board
of Ministers, móeten in behandeling worden gebracht bij den State Council en
behoeven daarna de bekrachtiging van den Gouverneur. Voorzoover het maat-
regelen vaii algemeen wetgevenden aard betreft kunnen deze zonder diens
bekrachtiging niet in werking treden. Initiatief komt toe aan de Board, aan
de Ministers in Committee afzonderlijk en aan de Officers of State (als zoodanig
optredend voor den Gouverneur); ook aan de leden van den State Council,
met dien verstande dat voorstellen tot voteering van gelden alleen mogen uitgaan
van de eerstgenoemden. Het initiatief nu aan de vertegenwoordigers van de bevol-
king is een der cardinale veranderingen, evenals het elimineeren uit het staatsrecht
van den Gouverneur als alleen verantwoordelijk orgaan.
De sluitsteen...”
|
|
9 |
|
“...centraal gezag waarbij de bedoeling voorzit de taak der departementen te verlich-
ten (functioneele decentralisatie).
Terstond in 1910 heeft men aparte departementale Diensten in het leven geroepen
in den vorm van permanente Raden en Commissies om elk op het haar opgedragen
gebied, van advies te dienen en het voorbereidend werk te doen. Er is o.m. een
Spoorwegraad, een Onderwijsraad, een raad voor Naturellen-aangelegenheden, een
Zuivelbedrijfsraad. Ook de Indian development Corporation is een dergelijke Raad.
Voorts de machtige Civil Service raad, een college van 3 personen voor
5 jaar benoemd, hetwelk belast is met de zorg voor het ambtelijk apparaat
in Unie en Provincie, voorzoover niet de Provincies gemachtigd zijn zelf
(het lagere) personeel aan te stellen. Deze Dienst doet aanbevelingen voor benoe-
ming, ontslag, promotie, leidt het onderzoek in ambtenarenzaken en is bevoegd
tót het doen van voorstellen op het gebied van efficiency.
Voor de interprovinciale aangelegenheden bestaat...”
|
|
10 |
|
“...verleend voor gezondheidszorg en onderwijs, met behoud van de onafhan-
kelijkheid in de aanwending van de verstrekte middelen.
Een en ander geldt ook voor de positieve en constructieve fases van het bestuur
als de ontwikkeling van de nationale hulpbronnen, de verbetering van het verkeers-
wezen en de bevordering van den landbouw. Ook hier zal voor de economisch
zwakke staten hulp, zelfs initiatief van het federale bestuur niet kunnen worden
ontbeerd; gewaakt dient echter te worden tegen een permanente beïnvloeding
van uit het centrum.
Sociale wetgeving, welke zeker behoort tot de werkzaamheid van het Centraal
bestuur, staat in Brazilië nog in de kinderschoenen. Vooral de landbouwarbeiders
behoeven nog veel steun en hulp, de loonen zijn zeer laag, de gezondheidstoestand
laat veel te wenschen over, het onderwijs is ontoereikend, het alcoholisme is sterk
verbreid.
Als de drie grootste vloeken, waaronder de natie gebukt gaat, worden beschouwd:
het dobbelspel, het alcoholisme en het analphabetisme...”
|
|
11 |
|
“...den als hoofd van de associatie.” x) Op daarop volgende vragen van Lloyd George
antwoordt Griffith, dat zij iets meer-dan bondgenooten zullen zijn; permanente
bondgenooten, geen tijdelijke. Zij zullen geen leden zijn van hetzelfde Rijk, maar
in zaken van gemeenschappelijk belang (bijv. oorlog en vrede) zouden zij
de beslissing van de Rijksconferentie volgen. Dan vraagt Lloyd George, ronduit
te zeggen of zij Britsehe onderdanen of buitenlanders willen zijn, zij moeten het
een zijn of het ander. Griffith ontwikkelt dan de Iersche opvatting van „reciprocal
citizenship”, dat practisch op hetzelfde neer zou komen als het door de Britten
gevraagde „common citizenship”: „Wij zouden Ieren zijn en gij Britten, en ieder
zou gelijke rechten hebben als burgers in het land van den ander”.
In een memorandum van 22 November formuleeren de Ieren het denkbeeld
van de erkenning van de Kroon als volgt:
„Ireland agrees to be associated with the British Commonwealth for purposes
of common concern and, in respect...”
|
|
12 |
|
“...in 1924 aanstelling van een Iersch gezant te Washington.
Herhaaldelijk trachtte de Iersche Regeering haar opvatting ingang te doen vinden,
dat de verhouding tusschen Groot-Britannië en den Vrijstaat een internationaal
karakter droeg. Zooals reeds vermeld (pag. 213) het de Iersche Regeering het
Verdrag van 1921 bij het Secretariaat van den Volkenbond inschrijven. In 1929
aanvaardden het Vereenigd Koninkrijk en alle Dominions de verplichting om
internationale geschillen voor te brengen bij het Permanente Hof van Internationale
Justitie, maar alleen de Vrijstaat maakte niet de restrictie *), dat conflicten tusschen
leden van het Britsche Gemeenebest op andere wijze behandeld zouden worden.
Practisch effect kon deze eenzijdig afwijkende houding van den Vrijstaat natuurlijk
niet hebben. Op een audiëntie op 19 Maart 1931 kreeg de Iersche Minister van
Buitenlandsche Zaken van den Koning persoonlijk de toezegging, dat in de
toekomst advies aan de Kroon inzake buitenlandsche betrekkingen rechtstreeks...”
|
|
13 |
|
“...niet-Mohammedaansche minderheden, en in verschillende andere vormen (bilaterale verdragen en
éénzijdige verklaringen, o.a. betr. Albanië, Baltische Staten; het Duitsch-Poolsch verdrag v. 1922 betr.
Opper-Silezië, aanvullende verdragen en constitutioneele voorzieningen (Finland)).
§ 2. Bescherming van Minderheden door den Volkenbond (127)
De in genoemde tractaten opgenomen beloften onder garantie van den Volkenbond; toezicht van den
Volkenbondsraad en mogelijkheid tot ingrijpen; bij geschil Permanente Hof van Internationale Justitie
als beslissende of adviseerende instantie.
S 3* Wijze waarop klachten van Minderheden door den Volkenbondsraad worden onderzocht
(ra? 7-130)
Petities via Volkenbonds-Secretariaat (vooronderzoek) naar Commissie ad hoc van drie Volkenbonds-
raadsleden. Zaak kan a) worden gedeponeerd; b) verwezen naar den raad; c) mogelijkheid van onder-
handelen tusschen Commissie en aangeklaagde Regeering. 5 beperkende voorwaarden aan petities
verbonden, o.a. slechts betrekking...”
|
|
14 |
|
“...Proeve-Oppenheim betreffende dit onderwerp § n, blz. 25.
§ 12. Gelijke aanspraken op Overheidsambten (26)
Art. 176 Gw. verbiedt alleen discriminatie tegenover religieuze, niet raciale en taalkundige minderheden,
hetgeen vah belang kan zijn voor de Nederlandsche „blijvers” en voor Manadoneezen en Ambonneezen.
Voorbeelden van nuttige maatregelen: (in India) reserveering van regeeringswege van bepaalde per-
centages aan plaatsen in verschillende diensten voor Anglo-Indians en andere minderheden; permanente
commissies voor ambtenarenzaken; in het algemeen zou ook een deugdelijke administratieve rechtspraak
in het belang der minderheden zijn.
§ 13. Unificatie van recht en rechtspraak (26—27)
Unificatie van rechtspraak in het toekomstig Indonesië lijkt hoogstwaarschijnlijk (met behoud van den
godsdienstigen rechter voor Mohammedaansche onderdanen). Unificatie van recht: strafrecht reeds
geünificeerd, strafprocesrecht en burgerlijk procesrecht eigenen zich zeer wel voor unificatie. Zal men
het dualisme...”
|
|