1 |
|
“...werd in zijn geheel gekenschetst
als een decretenrégime. Basis-wetten als de N.-I. wet op de Staatsinrichting ontbra-
ken voor de verschillende Koloniale gebieden.
Voor den algemeenen grondslag moet worden teruggegaan tot de Constitutie van
1852: „De Senaat regelt bij Sénatus-consulte: 1° de constitutie van Algiers en de
Koloniën”, zegt artikel 27 van die Constitutie. Het hieruit voortgevloeide Senatus-
consulte van 3 Mei 1854 maakte een scheiding tusschen eenerzijds Guadeloupe,
Martinique en Reunion en aan den anderen kant de overige koloniën. Weliswaar
was voor de genoemde „oude” koloniën het principe wetgeving bij decreet, maar
daarnaast toch was t.a.v. een aantal onderwerpen, naar de mate van hun belang-
rijkheid, regeling bij Sénatus-consulte (een wetgevend product van hooger orde
dan de wet) of bij de wet voorgeschreven.
Voor de andere koloniën ontbrak deze garantie geheel. Voor hen bepaalde art. 18
van genoemd Sénatus-consulte: „Zij zullen worden beheerd bij decreet van den
Keizer...”
|
|
2 |
|
“...politieke rechten dikwijls op onbegrijpelijke
wijze de aanwezigheid van overwegend groote inheemsche bevolkingsgroepen
wordt verwaarloosd. Eerst langzaam werd men zich aan het einde van de 19de
eeuw en in de twintigste eeuw bewust van den eigen aard der nieuwe gebieden
en ontstond, voor het eerst in Indochine, een adequate organisatie.
In het kort moeten dus de kleine koloniën worden behandeld, ondanks hun
geringe, eigen beteekenis.
Model zijn geweest de organisaties van Guadeloupe, Martinique en Reunion. In
groote lijn volgden Guyana, St. Pierre et Miquelon, Inde, Senegal, Cochinchine,
Nouvelle-Caledonie en Etablissements de l’Océanie (Sénégal werd tenslotte opge-
nomen in het grootere verband van A.O.F. en Cochinchine in dat van Indochine).
De Gouverneur „dépositaire de 1’autorité du chef de 1’Etat”, bijgestaan door eenige
chefs d’administration en diensthoofden, bezat uitgebreide bevoegdheden, soms
grooter dan die van het staatshoofd zelf.
Naast den Gouverneur stond een Conseil privé met vrijwel...”
|
|
3 |
|
“...1’administration centrale”;
3. idem van de „caisse intercolonial de retraites”;
4. idem voor het „institut national d’agronomie”.
Voor de Noord-Afrikaansche protectoraten gold hetzelfde.
In handelspolitiek opzicht konden de koloniën voor den oorlog sedert de wet van
13 April 1928 in twee groepen worden verdeeld. De eerste groep aangeduid als
„geassimileerde” koloniën, vormde een volledige tol-unie met het moederland. Tot
deze groep behoorden Indochine, Madagascar, Guadaloupe, Martinique, Guyana en
Reunion. De tweede groep waren de „autonome” koloniën met eigen tarieven,
waarbij echter het moederland voorkeur genoot. Hiertoe behoorden de andere
gebieden met uitzondering van Noord-Afrika; Algiers vormde een gesloten gebied
met het moederland — intusschen moesten op een bepaald moment de Fransche
wijnbouwers beschermd worden tegen de concurrentie van hun collega’s in
Algiers —, in Tunis was een soort van half-assimilatie en in Marokko had Frank-
rijk ondanks het internationale recht op „open deur...”
|
|