1 |
 |
“...geen nut zijn
voor het moederland en dat zij zich daarvan moeten afscheiden als gevolg van een
natuurlijk groeiproces. Omstreeks 1870 trad een kentering in. Door de toenemende
internationale concurrentie ontstond meer belangstelling voor concentratie van alle
Engelsche krachten. Dilke en Carlyle bepleitten op ideëele gronden de noodzakelijk-
heid van een machtig Britsch rijk. Seeley (1883) achtte een Britsche rijksfederatie
het aangewezen doel der ontwikkeling; ter bevordering hiervan werd de Imperial
Federation League gesticht (1884). Sommigen wenschten een federaal Parlement,
staande boven de parlementen van koloniën en moederland; anderen waren voor
een aanvulling van het Britsche parlement met koloniale vertegenwoordigers; nog
anderen wilden volstaan met de instelling van adviescolleges, die de moederlandsche
regeering zouden kunnen voorlichten in koloniale zaken; een vierde groep legde
alleen den nadruk op versterking van de commercieele en militaire banden tusschen
de deelen van het...”
|
|
2 |
 |
“...periodiek beleggen van conferenties om de 4 jaar en voor
de instelling van een permanent secretariaat, welks taak zou worden opgedragen
aan het Britsche ministerie van koloniën (sinds 1908 met een afdeeling voor
dominiale zaken). Een andere resolutie sprak zich uit voor de toekenning van
den naam „Dominions” aan alle zelfregeerende koloniën, waardoor deze duidelijk
onderscheiden werden van de Kroonkoloniën zonder verantwoordelijk bewind.
Voorts werd besloten, dat de conferentie voortaan zou heeten „Imperial Confe-
rence”, Rijkscónferentie; zij zou in het vervolg worden voorgezeten niet door den
Britschen Minister van Koloniën, doch door den Britschen Eersten Minister.
In de conferentie van 1911 stelde N. Zeeland voor, een federale grondwet voor
het Britsche Rijk vast te stellen; er zouden een federaal parlement en een aan dat
parlement verantwoordelijk federaal kabinet moeten komen, die de militaire en
internationale aangelegenheden van het Britsche Rijk als geheel zouden moeten
behartigen. Maar...”
|
|
3 |
 |
“...den staatssecretaris voor India en een Maharadja; het kabinet zou hierdoor
uitgroeien tot een „Imperial War Cabinet”. In de jaren 1917 en I91^ ;s dit
Imperiale Oorlogskabinet enkele maanden bijeengeweest en ten slotte overgegaan
in de delegatie van het Britsche Rijk bij de onderhandelingen, die geleid hebben
tot het vredesverdrag van Versailles. Intusschen had ook een Imperiale Oorlogs-
conferentie plaats gehad (1917). Hier werd uitgesproken, dat de staatsrechtelijke
betrekkingen tusschen de deelen van het Britsche Rijk moesten worden herzien
in een speciale rijksconferentie, na beëindiging van den oorlog bijeen te roepen.
Naast de waarborging van de bestaande zelfregeering der Dominions en van hun
volstrekt zeggenschap over eigen aangelegenheden, zou het doel moeten zijn de
volledige erkenning van de Dominions als aütonome naties van een rijksgemeene-
best (autonomous nations of an Imperial Commonwealth), de erkenning van het
recht van medezeggenschap der Dominions en van India in de ...”
|
|
4 |
 |
“...in 1924 kantte tegen het Protocol van
Genève. In 1925 werd in het Rijnpact van Locarno uitdrukkelijk bepaald, dat
hieruit geen verplichtingen zouden voortvloeien voor de Dominions of voor India,
tenzij deze gebieden zelf die verplichtingen op zich namen. Als diplomatieke
eenheid geraakte het Britsche Rijk dus meer en meer uiteen.
De Rijksconferentie van 1923 ging er in haar besluiten van uit, dat de Dominions
een eigen verdragsrecht bezitten.
Wat betreft de binnenrijksche betrekkingen (inter-imperial relations), daarover
bleek verschil van meening te bestaan. Ierland verwierf in 1921 na den Ierschen
opstand den status van Dominion krachtens het Anglo-Iersche „verdrag” van dat
jaar. *) • " ,
De Iersche Regeering liet dit laatste verdrag te Genève inschrijven als een inter-
nationaal verdrag op den voet van art. 18 van het Volkenbondsverdrag. De Britsche
Regeering protesteerde hiertegen bij het Secretariaat van den Volkenbond onder
aanvoering, dat de betrekkingen tusschen de deelen van het...”
|
|
5 |
 |
“...subsidie’s, toelagen of premie’s uit de Overheidskas
met het doel bepaalde industrieën aan te moedigen, mag geen discriminatie
toegestaan worden. Sommige leden willen echter dezen geldelijken steun alleen
verstrekken aan Indiërs of maatschappijen met Indisch kapitaal werkend; men
wil dezen een goede kans geven effectief te concurreeren met grootere en langer
gevestigde zaken onder Britsche leiding en Britsch kapitaal. Anderen voerden
*) De overige Mohammedanen stemden in.
*) A. B. Keith. Letters on imperial relations, Indian reform, constitutional and international law
1935, blz. 234 e.v.
Il6...”
|
|
6 |
 |
“...zal zijn voor
deze belangen, die van groot, ja van vitaal belang zijn, voor India en de Indiërs
zoowel als voor Engeland en de Engelschen. Het is werkelijk onmogelijk om een
aanbod van volledige zelfregeering gepaard te doen gaan met nauwgezette garan-
ties voor speciale Britsche belangen. Het eene sluit in vertrouwen, het andere
*) Doch niet: hun tonnage.
2) De wet spreekt van „similarity of treatment”, dat, gelijk Keith opmerkt niet hetzelfde is als „equality
of treatment”, zie Letters on Imperial relations enz. blz. 220—221....”
|
|