1 |
 |
“...van den in-, uit- en doorvoer, uitgegeven door het
Centraal Bureau voor de Statistiek, bedroeg de bruto-uitvoer van pekel- en
steurharing in 1920 rond 66 millioen K.G. Het grootste deel, nl. rond 24V*
millioen K.G., ging naar Duitschland; daarna was België de grootste afnemer
met ruim 15 millioen K.G., terwijl Polen en de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika in de derde en vierde plaats kwamen met een bruto-uitvoer van
respectievelijk ongeveer 81/* en 5>/4 millioen K.G.
De daling der Duitsche valuta en de bemoeilijking van den invoer door de
Duitsche overheid heeft de verzending der haring naar Duitschland, het voor-
naamste afzetgebied van onze haring, na den oorlog sterk belemmerd. Het
gevolg is, dat zich in de laatste jaren een sterker streven geopenbaard heeft
om in andere landen het debiet te vermeerderen. Terwijl in 1913, dus een
jaar vóór den oorlog, 72 pet. van de uitgevoerde pekel- en steurharing naar
Duitschland ging, was in 1919 slechts rond 38 pet. voor dit land bestemd.
De bruto...”
|
|
2 |
 |
“...der Noordzee door de veel mindere bevissching, vooral door de
oorlogvoerende landen, aanmerkelijk is toegenomen, gemiddeld veel grooter.
Dientengevolge zijn thans ook de besommingen veel hooger. Daar staat
intusschen tegenover, dat de bedrijfskosten, vooral door de sterk gestegen
kolenprijzen, enorm zijn toegenomen, zoodat inderdaad ook beduidend
hoogere besommingen gemaakt moeten worden om het bedrijf met winst te
kunnen uitoefenen.
Na April 1919 trad, tengevolge van de snelle daling van vele valuta en in het
bijzonder van die van Duitschland, een der voornaamste afzetgebieden voor
deze treilvisch, en de vaststelling van maximumprijzen voor den invoer van
vërsche zeevisch in dat land, een zoo scherpe daling der vischprijzen in, dat
het bedrijf meer en meer met verlies ging werken. Ten einde te voorkomen,
dat de vischprijzen zouden blijven beneden het peil, waarop een loonende
visscherij nog mogelijk was, gingen de reeders er toe over, ter beperking van
de vischaanvoeren, de uitoefening der...”
|
|
3 |
 |
“...vooral door houd-
baarheid. Het opmerkelijke is daarbij, dat de ansjovis, naarmate zij langer
ligt, niet in kwaliteit achteruit gaat, doch in tegendeel veel verbetert, zoo-
dat ze zelfs een jaar belegen moet zijn, alvorens gebruikt te worden.
Nederlandsche ansjovis, die 6 of 7 jaar bewaard is gebleven, zonder iets van
haar goede kwaliteiten verloren te hebben, is volstrekt geen zeldzaamheid.
Ook voor dit product was vóór den oorlog Duitschland het voornaamste afzet-
gebied; de daling der Duitsche valuta was ook daarvoor dus zeer noodlottig.
In 1920 werd nog een vrij beduidende hoeveelheid er heen uitgevoerd, maar
in de laatste maanden van dat jaar en vooral in 1920 werd de export van
veel minder beteekenis (nog niet 1/2 millioen K.G. bruto), zoodat het zoeken
van nieuwe afzetgebieden voor dit product een dringende behoefte werd.
Reeds namen in 1920 Frankrijk en de Yereenigde Staten van Noord-Amerika
veel meer dan vroeger. Neemt men echter in aanmerking, dat in Frankrijk
94500 K.G. en in de ...”
|
|
4 |
 |
“...katoenveem (capaciteit
33000 balen en 10000 balen op open terrein) onvoldoende werd. Met steun
van Rotterdamsche banken werd daarom het „Maasveem” opgericht, met
een opslagruimte van 25000 balen en het „Havenveem” met nog 30000
balen. In den loop van 1921 verkreeg de Rotterdamsche haven dan ook een
opslaggelegenheid van c.a. 100000 balen katoen.
Door de. sympathie, welke de Rotterdamsche katoenmarkt van Amerikaan-
sche zijde genoot, kon zij zich in korten tijd krachtig ontwikkelen, ondanks
de valuta-moeilijkheden in 1920/1921 bij den verkoop naar het buitenland.
Yerscheidene Amerikaansche, Zwitsersche en Duitsche huizen vestigden zich
dan ook in de laatste jaren in de Maasstad met het gevolg, dat de zaken zoowel
in ruwe katoen zelf als in afval en in linters belangrijk toenamen. Op 20
September 1920 vond de officieele opening plaats van de dagelijks te houden
katoenbeurs.
16...”
|
|