Your search within this document for 'klas' resulted in seven matching pages.
1

“...Engelsche taal ge- geven; van de leerlingen werd geëischt dat ze in dezelfde taal antwoorden gaven of vragen deden; aanvankelijk was het wel wat moeilijk, maar daar ik me streng hield aan mijn principe „English should be taught in English”, kwamen we de moeilijk- heden altijd te boven. Met Duitsch duurde het gemiddeld ander- half jaar eer hetzelfde bereikt was. Waarom zou dit nu ook niet kunnen worden gedaan met de kinderen der Britsch-Indiërs ? ’t Is dan alleen noodig, dat de onderwijzer der eerste klas de...”
2

“...4 8 uitdrukken en geleidelijk kwamen ze tot eenig begrip van ’t Hollandsch dat ze boorden spreken. Eenmaal wat gewoon aan ’t allereenvoudigste Hollandsch, konden die Britsch-Indische kinde- ren de klas evengoed afmaken als de inlandsche kinderen. Uit deze simpele mededeeling zal ieder met mij de gevolg- trekking maken, dat verplicht voorbereidend onderwijs van 5- en 6-jarige kinderen (bewaarschoolonderwijs) niet anders dan het onderwijs ten goede moet komen, zoowel voor Surinaamsche als voor immigrantenkinderen. . Ik acht het voor onderwijzers overbodig aan te geven, op welke wijze het onderwijs in ’t algemeen en !t taalonderwijs in ’t bijzonder behoort ingericht te worden ten aanzien van de Javaansche en Hindostansche kinderen. Is resultaat te bereiken? Is het mogelijk de Nederlandsch- Indische en Britsch-Indische kinderen te verhollandschen ? Zoolang het Gouvernement van Suriname met den leerplicht omtrent deze kinderen omspringt als tot nu toe, blijft het een utopie. Voert men hem echter...”
3

“...verbonden, daarmee gelijken tred houdt. Ieder, die op de hoogte van de toestanden is, weet dat om die reden sommige hoofden van scholen vroeger wel eens wat erg gemakkelijk overgingen tot het toelaten van Inlanders of Ohineezen. Nu gaat dit niet zoo gemakkelijk meer, omdat de beslissing over de toelating is overgelaten aan het hoofd van Gewestelijk Bestuur. Wanneer toelating op nog grooter schaal zou plaats hebben, zou het niet lang meer duren, of men kreeg overal de gewenschte toestand: Yoor elke klas een afzonderlijke onderwijzer. Ook is het niet te ontkennen, dat de unificatie de onderlinge waardeering der rassen doet toenemen, en de jeugdige Euro- peaan zijn bruinen broeder op een heel andere en betere wijze leert beschouwen, dan wanneer hij uitsluitend met zijn rasge- nooten op de schoolbanken zit. De nadeelen evenwel, die voor de Europeesche leerlingen uit deze unificatie voortvloeien, zijn zoo groot, dat die enkele voor- deelen er op verre na niet tegen opwegen. Een eerste nadeel vloeit...”
4

“...94 „onderwijs in de lBte klas geeft, wel een bewijs, hoeveel waarde „daaraan gehecht wordt. Veel onderwijzers aan Hollandsch- „Inlandsche scholen ontvangen de kinderen liever zonder eenige „kennis van ’t Nederlandsch dan met een mondjevol.” Dit laatste is volmaakt juist, omdat tot nu toe de kinderen, die slechts een mondjevol Hollandsch kennen, die enkele woorden tevens op zoo’n ongelukkige wijze uitspreken, dat hun dikwijls eerst moet worden afgeleerd, wat zij hebben aangeleerd. Maar dat zal anders wezen, wanneer goed onderlegde fröbelonderwijzeressen (de regeering gebruikt dit woord nog, dat in Nederland langzamer- hand uit den tijd is geraakt) aan de voorbereidingsscholen werk- zaam zijn, en dan zal men tevens ondervinden, dat vroeg be- ginnen niet iets voor heeft, zooals de regeering zegt, maar dat dit ontegenzeggelijk veel voor heeft, dat het aan die jeugdige spraakorganen veel gemakkelijker gaat, ze te gewennen, onze vocalen en consonnanten op de juiste manier te vormen dan aan die...”
5

“...de persoonlijk- heid en de zenuwen van de onderwijzeres vergt, dan mag die klasse niet overbevolkt zijn. Als principe gelde: slechts 20 a 30 leerlingen in de aanvangsklasse. Zóó wordt het schoolgaan voor de kinderen een lust, een spelen — voor de onderwijzeres een heerlijke arbeid, die zelfvoldoening geeft, eene taak, waaraan zij zich met liefde geheel geeft. En de kleüters-leerlingen, èn de onderwijzeres hebben behoefte aan wat zonneschijn in de klas. Uit eigen ervaring weet ik, welk voorrecht het is, onderwijs te mogen geven aan een kleine klas! Hoe men opschiet! Hoe ver- trouwelijk de omgang is! Hoe men beter in staat is elk klein menschje te vangen, te steunen, te leiden, te ontwikkelen en op te voeden! Wat zou het gewenscht zijn, dat iedere onderwijzeres zoo prettig kon werken, ter wille van ’t kind. Moe ben ik, als ik thuis kom van school; te moe om een boek of krant te lezen, maar toch niet te moe om na te genieten van mijn werk en van de koste- lijke stemming onder de leerlingen....”
6

“...138 sprake zijn en hoogstens op zeer elementaire wijze eenig onder- richt in voorbereidende vakken verstrekt worden. Yervolgscholen en 2« klassescholen. De vervolg scholen zijn een tweejarige voortzetting van het dessa onderwijs. Een leerling-abiturient van de dessa-school kan toegelaten worden op de Ist® klasse der vervolgschool. Ook kan hij over- gaan op de 3de klas eener 2de ltlasse school. Op beide inrichtingen is de toestand iets gunstiger voor het geven van landbouwonderwijs. Het valt evenwel niet moeilijk in te zien, dat ook hier van landbouwonderwijs als zoodanig geen sprake kan zijn. In de voorbereidende vakken — zooals plant- en dierkunde — zal men meer kunnen geven dan op de dessaschool. Zelfs zou er een beetje natuur- en scheikunde kunnen gegeven worden. Toch zal, uit een vergelijking met de resultaten aan gelijk- soortige inrichtingen in ’t moederland, wel duidelijk worden, dat men hier geen groote verwachtingen kan koesteren. Men lette daarbij op de volgende groote bezwaren...”
7

“...en schrijven, zooals dat op de 2de klas inlandsche scholen geschiedt. Mij dunkt, dit alles is ruim voldoende om aan te toonen dat erbij de Indische vrouwen een krachtige drang is naar ontwik- keling, en dat men reeds op den goeden weg is om daaraan te voldoen. Komende tot het onderwijs aan Europeesche meisjes, begin ik met te wijzen op de opheffing der 2do klas meisjesscholen, een maatregel die waarschijnlijk is ontstaan uit al te ver ge- dreven voorliefde voor coëducatie. Naar ’t mij voorkomt is die maatregel te betreuren, want de uitvoering van het denkbeeld coëducatie is tot nog toe niet veel meer geweest dan het open- stellen van scholen die voor jongens opgericht en op jongens ingericht waren, voor meisjes, die nu maar eensklaps onderwijs krijgen zooals dat voor jongens wordt geschikt geacht. Of er nu van de zijde der Europeesche families op kleinere plaatsen („in de binnenlanden” zooals men op Java pleegt te zeggen) tegen de opheffing der 2de klas meisjesscholen is ge- protesteerd...”