1 |
|
“...Borneo (§ 65).
Daarop liggen mi o c ene lagen, met zeer veel petre-
facten en daardoor nauwkeurig bepaald. De foraminiferen,
koralen, echeniden, kreeften en mollusken in deze lagen
zijn, evenals de fossiele planten, duidelijk Indo-Maleisch.
Het plioceen is op Java van geringe uitgebreidheid.
De hoogste toppen van Java’s bergland zijn overal de
vulkanen. Aan hunnen kegelvorm zijn ze gemakkelijk
te herkennen. Yele zijn samengesteld; de overgebleven
ruimte van den ouden krater, het a tri o van den Yesu-
vius, heet hier, met den naam der Javaansche dorps-
pleinen, aloen-aloen. De mantel is altijd, zooals al-
gemeen in regenrijke tropische streken, geribd; deze
ribben worden gescheiden door vrij diepe kloven, op
Java djoerangs, geheeten, welke door het overvloedige
afstroomende regenwater worden gevormd; vandaar dat de
hoogste, boven de eigenlijke wolkenzone gelegen toppen
soms geene ribben vertoonen, terwijl haar aantal beneden-
waarts steeds toeneemt. De schoonste en regelmatigste
ribben vertoont...”
|
|