Your search within this document for 'sultan' resulted in 83 matching pages.
 
1

“...117 maar reeds in 1832 werd de laatste titulaire sultan van Bantam als gevaarlijk voor de rust door ons verwijderd en zijn kraton gesloopt, wat we echter niet zonder de hulp der priesters konden gedaan krijgen. De laatste sultan van Tjeribon, welke nog eene schaduw van macht had, stierf in 1851; sedert zijn er twee sultans in zijne plaats, die den titel en het jaargeld der Regeering deelen en nog steeds elk eenen kraton bewonen. a. Bantam. De oude hoofdstad Bantam is reeds lang door de nieuwere aanslibbingen eene onbruik- bare havenplaats geworden; de groote moskee getuigt nog wel altijd van den ouden glans en op de graven der vroegere sultans offert het getrouwe volk nog steeds reuk- werk en bloemen, maar met de grootheid der stad is het voor altijd gedaan. Reeds Daendels verplaatste in 1808 het bestuur naar het zuidelijker gelegen Serang, waar- langs hij ook den postweg liet leggen; eene reusachtige tamarinde, welke met eenige waringins op Javaansche wijze den aloen-aloen versiert, heet...”
2

“...132 § 25. De vlakten van Oost-Java. een der beide Vorstenlanden nader onze aandacht verdient. Hier vindt men den grooten kraton van den Sultan benevens dien van den prins Pakoe Alam (§ 35), verder Europeesche en Chineesche buurten met een aanzienlijk getal Inlandsche dorpen. De kratons hebben een vervallen voorkomen; opgetrokken en gestoffeerd met Oosterschen glans en pracht, laat men ze echter, althans uitwendig, aan hun lot over, daar de Mataramsche vorsten, als wier erfgenaam zich de sultan beschouwt, toch na 1 a 2 eeuwen Weer verhuizen. Daardoor volgden elkaar als residenties op: Demak (§ 24 p. 127), Pasar geda of Karta (ten zuidoosten van Djokjokarta), Kartasoera (ten westen van Soerakarta) en Soerakarta. Het fort Rustenburg bestrijkt den kraton van Djokjokarta. Hoe het gezag van den sultan zoowel als dat van den soesoe- hoenan van Soerakarta weinig meer dan schijn is, zullen we later zien (§ 36).. Het Pakoe-Alamsche gebied ligt in het zuidwesten van Djokjokarta; eenige welvarende...”
3

“...soehoenan in 1672 onze hulp in tegen eenen Makassaar- schen prins, die met eene menigte fortuinzoekers in zijn rijk geland was, kort daarna ook tegen eenen Madoeree- schen prins. Yan eenen lateren soesoehoenan verwierf de Compagnie voor verleende hulp het koninkrijk Jakatra, oostwaarts tot de Pamanoekan en het gewest Semarang, benevens den alleenhandel in suiker, opium en zijde; van den sultan van Bantam, eveneens voor verleende hulp, den alleenhandel in Bantam en de Lampongsche districten benevens Silebar op Sumatra;- tevens mochten we bij de hoofdplaats des sultans het fort S p e e 1 w ij k bouwen (1684). De sultan van Tjeribon, nu eens bij Mataram dan weer bij Bantam zich aansluitend, stelde zich reeds een jaar vroeger onder bescherming der Compagnie. In eenen successieoorlog in Mataram verwierf deze in 1705 van den nieuwen vorst het westen van zijn rijk tot de Losari aan de noord- en de Donan aan de zuidkust; ook het gebied der Compagnie in Semarang werd vergroot en Soemenap en Pamekasan,...”
4

“...tot straat Bali, benevens van zijne rechten op Madoera (1743). De vorst van dit laatste eiland werd drie jaren later naar het Kaapland verbannen en een zijner zonen als vorst aangesteld; bij Bang kal an werd een fort en bij Gresik eene factorij gebouwd. In eenen volgenden oorlog in het rijk van Mataram verkreeg de Compagnie souvereiniteitsrechten, van welke ze in 1755 gebruik maakte door het geheele rijk in tweeën te splitsen, n.l„ het gebied van den soesoehoenan van Soerakarta en dat van den sultan van Djokjokarta. Als tegenwicht tegen deze twee vorsten koos de Compagnie in Soerakarta den prins Mangkoe Negoro (1792), en eveneens later de Engelsche gouverneur Raffles in Djokjokarta den prinsPakoeAlam(ziep. 132 en 133); beide kregen een onafhankelijk prinsdom, erfelijk in hun geslacht, bene- vens een jaargeld. „Verdeel en heersch” was ook hier derhalve het leidende beginsel der Compagnie. Yan 1755 af dus hadden de vorsten van Soerakarta en Djokjokarta him gebied van de Compagnie in leen....”
5

“...207 werd door de sterkten bij Oengaran, Salatiga, Bojolaü en KLaten gedekt. Drie jaren vroeger had de Compagnie ook een verdrag met den sultan van Bantam gesloten. Deze had hare hulp gevraagd in eene erfopvolgingsoorlog en stond als loon daarvoor in genoemd jaar zijn rijk, met inbegrip der Lam- pongsche districten op Sumatra, aan haar af, om het daarna als leen terug te ontvangen. Bovendien werd er bepaald, dat voortaan al de peper van zijn rijk tegen een en bepaalden prijs aan de Compagnie moest worden geleverd. Daarmede was geheel Java in hare macht, behalve alleen Balambangan in den Oosthoek, dat nog steeds den islam zooveel mogelijk buitensloot en de heerschappij van Bali bleef erkennen; voor zeeroovers en andere vijanden van de Compagnie was het eene welkome schuilplaats. Maar ook dit rijkje viel in 1777 en te Banjoewangi werd het fort Utrecht gebouwd. Nog zoo weinig was daar toen de islam doorgedrongen, dat de Compagnie er heidensche regenten, van de Balambangansche vorsten afstammende...”
6

“...straks wat nader bezien. De maatregelen tegen de Vorstenlanden deden eene gevaarlijke samenzwering ontstaan, welke echter nog bijtijds werd ontdekt en verijdeld; echter bleef de wrok tegen de Europeanen bestaan en kwam in 1825 tot eene geweldige uitbarsting. Toen behoorde Java echter niet meer 'aan de Engelschen. Na Napoleon's val was het, zeer tegen den zin van Raffles, weer aan ons gekomen en de genoemde opstand was dus tegen Nederland gericht. De ziel er van was een on- wettig zoon van den sultan van Djokjokarta, n.1. Dip a Negara, een heethoofdig en fanatiek Mohamedaan. Een vernielende guerilla-oorlog, met veel beleid door hem ge- voerd, kostte aan 10000 Europeesche en 200000 Inland- sche soldaten het leven en verslond 19 millioen guldens uit onze schatkist (1825—30). In laatstgenoemd jaar moest Dipa Negara zich onderwerpen en stierf in 1855 als staats- gevangene in het fort Rotterdam bij Makasser. De Vor- stenlanden werden aanzienlijk ingekrompen; Madioen en...”
7

“...209 Kedin in het oosten, Bagelen en Banjoemas in het westen kwamen onder ons rechtstreeksch bestuur. Na dezen oorlog is de rust op Java niet weder op ern- stige wijze verstoord geworden. Dat de laatste titulaire sultan van Bantam in 1832 werd verwijderd en zijn kraton gesloopt, ook dat er in Tjeribon nog steeds twee sultans dezen titel en een jaargeld deelen en elk nog eenen kraton bewonen, werd reeds vroeger vermeld (§ 23). I . 36' -*-*e Inlandsche bevolking zooveel mogelijk onder het IvZ'tT9bestuur van 113X6 eigene hoofden te laten, is het leidende stuur en de beginsel op Java zoowel als in de Buitenbezittingen. We Uolitieke onderscheiden dus een Europeeseh en een Inlandsch y-deeling. bestuur. a. het Europeesche bestuur. Java is verdeeld in 21, met Madoera in 22 residen- tiën, genoemd naar het Europeesche hoofd, den resi- dent (= verblijfhouder), die door den Grouvemeur-generaal benoemd wordt. Van die op Java behooren 19 tot de Gouvernementslanden, terwijl twee, n.1. Soerakarta en Djokjokarta...”
8

“...te ingezetenen; de resident moet die keuze bevestigen. Ook elke negari (§32) heeft een' eigen hoofd, kap al a geheeten. In de Vorstenlanden hebben we nog steeds den soe- soehoenan van Soerakarta, den sultan van Djokjokarta en de beide prinsen Mangkoe Negoro en Pakoe Alam (§ 35). Aan den alouden glans hunner hoven paart zich thans echter alleen een schijn van macht. De troonsop- volging is geregeld in overleg met ons; de eerste staats- dienaar van den soesoehoenan en den sultan, door ons rijksbestuurder geheeten, wordt door den Gouvemeur- generaal benoemd en ontslagen en door ons bezoldigd ■ de Europeanen en Vreemde Oosterlingen in hunne rijken staan onder onze residenten, die tevens zorgen voor de naleving der contracten en op alles nauwkeurig toezicht houden; de lijfwachten van den sultan en den soesoehoenan, de eenige geoorloofde militaire machten, bestaan uit voor den krijg ongeschikte soldaten, terwijl de zoogenaamde legioenen der beide prinsen samen slechts 1300 man tellen; de bosschen...”
9

“...212 lijke prinsen genieten van ons bijna f 100,000, de sultan bijna f */s m., de soesoehoenen ruim. f 800,000 per jaar. De soesoehoenan (= Zijne Heiligheid) draagt nog een aantal namen, welke van zijn aanzien getuigen: „spijker der wereld", „opperbevelhebber in den oorlog", „dienaar des barmhartigen", „heer van den eeredienst", „regelaar van den godsdienst". Behalve de vier laatste draagt de sultan van Djokjakarta ook nog deze: „beheerscher der wereld" en „plaatsvervanger Gods". Al de vrouwen, zoowel de vier wettige alsdegoendiks (zie p. 200) heeten te zamen kapoetrèn en wonen in het centrum van den harem; door de intrigues der moeders zijn twisten en oorlogen over de opvolging in de geschiedenis der Javaansche rijken schering en inslag. Het grondgebied der beide rijken bestaat nog altijd, evenals in het oude Mataram, uit drie © © deelen: 1. de negara, n.1. de kraton en de naaste om- geving; 2. de landerijen, welker opbrengst aan den vorst of eenen zijner hovelingen behooren; 3. de schatting...”
10

“...252 moeten den bodem fijntrappen. Alleen in de buurt der hoofdplaats besteedt men er wat meer zorg aan. Yan de cultures verdient die van peper vermelding; ze neemt gaandeweg toe en is reeds eenige eeuwen belangrijk; de ladingen peper, welke de O.-I. Compagnie vroeger van den sultan van Bantam, den ouden leenheer der Lam- pongsche hoofden, ontving, waren meestal „van den Overwal.” De rijke pepertuinen van Sebesi werden in 1883 met asch en lava bedekt (zie § 44). Het gebied der boven-Semangka, gemiddeld 900 M. hoog, is het eerste der Sumatraansche puimsteen- tuf-plateaux (zie p. 247). Het is gezond en vrucht- baar en begint tabak op te leveren, ook voor den handel; het tuf werd in hoofdzaak door den Besagi geleverd. Door eene smalle strook is dit plateau verbonden met dat der boven-Ogan, hetwelk zich tot bezuiden de Ran au (— het meer) uitstrekt; hier ligt het tuf op 700 M. hoogte en daalt noord- en noordoostwaarts tot 260 M. De krater, welke het tuf leverde, lag waarschijnlijk op de plaats...”
11

“...afvloeiing door de Maringin, welke, evenals de Batang Asei, door de Tambesi, .den groot- sten bij stroom der Batang Hari, wordt opgenomen. Naar gissing wonen er in Eorintji 25000 menschen; met Moko- Moko en Padang drijven ze eenigen handel, ook ingoud, dat ze in de Bovenlanden opkoopen en misschien ook bij him groot meer verzamelen. Het land voert wat koffie en karbouwen uit. Ten oosten van Eorintji moeten als onafhankelijke lan- den nog genoemd worden Pangkalan Djamboe, welks pangeran voor den sultan van Djambi het toezicht heet te houden in Eorintji en er nu en dan eenige schatting int, en Tab o, het gebied der gelijknamige bijrivier van de Batang Hari. § 48. De drie vulkanen der achtste dwarsspleet, de noordeliike afsluiting der Eorintjivallei, werden reeds ge- nmatra. noemd. Onderling door ruggen van 16 a 1800 M. ver- SCHTHLING, TROPEN. 17...”
12

“...Er wonen slechts een honderdtal Europeanen, bijna uitsluitend, evenals de aan- zienlijkste inboorlingen, op den linkeroever; echter ± 3000 Ohineezen enruim 2000 Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen. Noch de Ohineezen noch de Arabieren wonen in afzonderlijke kampongs, maar hebben wel eigen, door het Gouvernement benoemde hoofden. De Inlanders hebben geene eigene hoofden; ze zijn meest Javanen, welke naam hun in ’t binnenland dan ook veelal wordt gegeven; de vroegere taal aan het hof van den sultan van Palem- bang, wiens kraton op den linkeroever nu een fort is, was het Javaansch. Door den islam is er eene beroemde steenen moskee, met eene minaret van meer dan 30 M....”
13

“...295 plaatsen in den benedenloop der Batang Hari, nl. Djambi en Moeara Kompeh, sluit de hoofdstroom met eenen zijarm, -welke den laatstgenoemden naam Kompeh draagt, een groot alluviaal eiland in. Djambi (3) ligt aan beide oevers; alleen de Arabieren en de andere Yreemde Oosterlingen benevens ons detache- ment van het Gamizoens-bataljon van Palembang wonen op den linkeroever, het laatste in eene aarden redoute. Met den sultan (zie p. 324) hebben we een contract en een controleur is hem als Politiek Agent terzijde gesteld. Moeara Kompeh, aan den mond der gelijknamige rivier, is ons eenig rechtstreeksch gebied in Djambi; het heeft vrij wat handel. Tegenover de Lingga-eilanden loopt de Batang Hari met eenige deltaarmen in zee en helpt de baai tegenover de genoemde eilanden vullen. Hierin wordt ze geholpen door de kustrivier Tongkal, welker breede beneden- loop door kleine stoomschepen kan worden bevaren. 4. De vlakte der Indragiri. Deze heete en vochtige, meerendeels alluviale vlakte wordt door...”
14

“...296 der rivier, schijnt vroeger eene onderhoorigheid van In- dragiri te zijn geweest; thans is het geheel onafhankelijk. De keuze van den vorst van Indragiri moet door den sultan van Lingga worden goedgekeurd. Ten zuiden van de Indragiri stroomt de kustrivier Reteh, welke van de bergen op de grenzen metDjambi komt, in zee; het rijkje van denzelfden naam omvat haar stroomgebied. Het is onderhoorig aan den sultan van Lingga; daardoor is er te Kota Baroe een stedehouder van hem of van zijnen rijksbestuurder, den onderkoning van Riouw. Evenzoo is de verhouding met het rijkje Mandah, ten noorden van Indragiri; dit levert aanzien- lijke hoeveelheden sago. 5. De vlakte der residentie Sumatra’s Oost- kust. Bijna de geheele vlakte ten noorden der Indragiri vormde vroeger het rijk van den sultan van Siakenwerd in 1873 tot eene afzonderlijke residentie, met den naam Sumatra’s Oostkust, verheven. Ze omvat thans zeven afdeelingen, welke vrij wel met de natuur- lijke verdeeling- naar de stroomgebieden...”
15

“...handelsplaats, vooral door de daar gevestigde Arabieren. De hoofdplaats van het rijk, Siak, ligt aan beide oevers der rivier; behalve de sultan woont er een controleur en is er eene aarden redoute voor een deta- chement der Troepenmacht ter Oostkust van Su- matra. De vorstelijke familie en de rijksgrooten wedijveren in het schuiven van opium en houden door hunne kneve- larijen vaak den vooruitgang tegen. Echter begint de sultan, op het voorbeeld van Deli, Europeanen te lokken; in boven-Siak zijn reeds eenige landbouwcontracten uitge- geven; de tinontginning aan den voet van het Soeligie gebergte mislukte, zooals we reeds zagen (zie p. 268); echter komt tin zoowel hier als in het stroomgebied der Indragiri en Kampar en in Deli in kleine hoeveelheden voor; de Inlanders dragen zelfs sieraden van het door hen zelven uitgesmolten erts. Reeds in 1858 erkende de sultan van Siak ons ge- zag en deed in 1884 — voor f 40000 en kwijtschelding eener schuld van f 50000 — afstand van zijne suprematie over de...”
16

“...vasteland. Met minder dan 500 kleine vaartuigen zijn voor de troeboekvisscherij in gebruik; de groote vangst is van September tot November, de kleine vangst van Februari tot April. Vroeger be- taalden de visschers eene zware belasting aan den sultan van Siak, thans eene lage zoutbelasting aan ons. De kuit der bedoelde vischsoort is in geheel Insulinde als toespijs bij de rijst zeer gezocht; vooral de Chineezen te Singa- pore handelen er in en hebben, door het geven van voor- schotten , de geheele visscherij in hunne macht. — Reeds in 1858 vestigden wij op Bengkalis ons bestuur, dat in 1867 naar Siak werd verplaatst; in 1873, toen wij het eiland tegen f 8000 ’s jaars van den sultan kochten, ves- tigde de resident zich er eveneens, maar in 1884, toen de sultan de suprematie over de kuststaten afstond, werd bepaald, dat de resident te Medan, in Deli, zou wonen. d. Tanah Poetih of het stroomgebied derbe- neden-Rokan. De bovenloop van deze rivier beschre- ven we reeds bij de Padangsche Bovenlanden...”
17

“...ligt Tandjoeng Balei, waar de Chineezen veel handel drijven; hier woont ook de controleur. Asa- han, verder naar binnen, is de gewone verblijfplaats van den vorst, in wiens gebied reeds verschillende contracten van landbouwondernemingen zijn aangegaan. In het noorden der afdeeling ligt het landschap Batoe Bara, met de gelijknamige rivier en hoofdplaats. g. D e 1 i. Hiertoe behooren, behalve het gebied van den sultan van Deli, die van de vorsten van Ser- dang en Langkat, benevens het gouvernements- gebied Tamiang, ons in 1878 door den laatstgenoem- den vorst, met toestemming van den sultan van Siak, afgestaan. Daar het randgebergte van het plateau van Toba en van dat der Alas- en Gajoelanden zoowel ten noorden der Asahan als ten noorden der Tamiang dicht aan de kust komt, terwijl de vlakte naar het midden steeds breeder wordt, vormt deze vrij wel één geheel. De hoofdnvieren werden reeds vroeger genoemd: de Boaia, de Deli rivier en de Wampoe of Langkat rivier. Ze zijn in den benedenloop voor...”
18

“...300 zetel van den vorst van Langkat; tevens is er een militair kampement. Deze gunstige toestand is vooral het werk van den ver- lichten en voortvarenden sultan van Deli, die hierheen de Europeanen lokte, in 1864 onze vazal werd en reeds in 1866 met hen contracten sloot voor de teelt van tabak, koffie, muskaatnoten en cacao, welke spoedig de inheem- sche pepercultuur op den achtergrond drongen. Eerlang volgden de vorsten van Langkat en Serdang zijn voorbeeld. In 1870 gaf de oprichting der Deli-maatschappij eenen krachtigen stoot; ze kwam vooral door den invloed der Handelmaatschappij tot stand; het kapitaal bedroeg f 300,000. Reeds in hetzelfde jaar werd te Amsterdam voor f Va m. Delitabak verkocht, in 1884 voor f 28 m. In Deli zijn thans 51, in Langkat 24, in Serdang 13 groote landbouwondernemingen („estates”), verreweg de meeste voor tabak, welke vooral naar Noord-Amerika wordt verhandeld en zeer hooge prijzen bedingt. De hoofdwerklieden zijn Chinee zen, welke thans reeds bijna y8 deel...”
19

“...zich hier en dreven, zelfs onder het vuur der kanonnen, eenen zeer winstgevenden handel. Op de reede, welke bij noorden- en noordwesten- wind eene gevaarlijke branding heeft, vindt men ten be- hoeve van den handel een ijzeren havenhoofd; ook is hier thans een kolen-depót. Eota Sa dj a (= koningsfort; 6) ligt een paar uur roeiens stroomopwaarts aan den linkeroever — in de taal der Maleiers rechteroever — der Atjehrivier en 12 minuten sporens van Oleh-leh; het bevatte tot 1874 den kraton van den sultan; sedert deze werd genomen, herschie- pen wij hem in een fort en sedert 1878 resideert hier de Gouverneur. In de buurt vindt men den nieuwen missigit (moskee), welke door ons in plaats van de oude, in den oorlog verwoeste, kerk werd gebouwd en in 1881 aan de bevolking gegeven. Eota Eadja is het cen- trum onzer „stelling in Groot-Atjeh”, welke we bij het overzicht van den Atjeh-oorlog wat nader zullen bezien (§ 58). De geheele vallei van Atjeh besar of Groot Atjeh — bij de Engelschen Atjeh proper...”
20

“...Singapore en Pinang worden binnengesmokkeld. In het verlengde van het Paran gebergte liggen de eilanden Poeloe Nasi en Poeloe Bras, het laatste met den Willem storen, ten behoeve der scheepvaart in de drukke straat van Malakka. In ’t verlengde van den Goudberg ligt Poeloe Wai, door de Malakka- passage van het hoofdeiland gescheiden; het kolen- depöt aldaar is naar Oleh-leh verplaatst. De overige kleine kustvlakten bevatten een groot aantal, te zamen wel 100, kuststaatjes, welke vroeger alle aan den sultan van Groot-Atjeh onderworpen heetten te zijn, wat echter meer schijn dan wezen was. Yoor en na hebben de meeste zich in den Atjeh-oorlog aan ons onder-...”